Baggeren door besneeuwde klei - Reisverslag uit Nájera, Spanje van Jan Bloemendaal - WaarBenJij.nu Baggeren door besneeuwde klei - Reisverslag uit Nájera, Spanje van Jan Bloemendaal - WaarBenJij.nu

Baggeren door besneeuwde klei

Door: Jan Bloemendaal

Blijf op de hoogte en volg Jan

13 December 2008 | Spanje, Nájera

Dag 80, Maandag, 1 december 2008, Sauveterre de Béarn – Saint Palais, 15 km.

Vannacht kletterde de regen op het stenen pad hier in de tuin. Ik ben te gast bij Madeleine, die me gisteren dit onderdak aanbood. Daar zit ook een ontbijt aan vast, een Frans ontbijt met zijn zoete jam. Weigeren lijkt me erg onbeleefd, dus ik zal maar door de zoete jam heen bijten. Koffie hoort er ook bij en die Fransen zijn maar rare koffiedrinkers, Als je in een bar een koffie bestelt is het kopje iets groter dan een vingerhoed, drink je bij iemand thuis koffie, dan krijg je die uitgegoten in een kom die je met beide handen moet aanpakken. Die bakken zijn zo groot, want de Fransen zijn o zo bang dat je je thuis aan de warme koffie brandt.
Als ik de straat op zoek, regent het nog. Vijf kilometer verder is het nog geen moment droog geweest. Ook als ik om elf uur in Saint Palais aankom stroomt nog steeds een gestadige stroom hemelwater over me heen. Ik zoek een bar op voor een lekkere hete kop koffie, die wordt dan weer café grande genoemd. Een bezoekster vraagt bezorgd wat mij overkomen is. Ik vermoed dat de hoed deze keer ook over mijn gezicht gelekt heeft en daar een breed spoor van een zwart bruine kleur heeft achtergelaten. Ze overhandigt mij een tissue. Dat ding is te klein om alle sporen weg te wissen en in de spiegel op het toilet zie ik dat mijn hoofd eruit ziet alsof het onder het geronnen bloed zit. Het afpoetsen helpt niet veel, ik blijf er ontoonbaar uitzien. Net doen of je gek bent en gewoon doorgaan.
De tourist informatie is voor de verandering eens gesloten. In de bar raadt men mij aan naar de mairie te gaan. Maar ik heb vandaag best zin om eens even uit de rol van brave pelgrim te stappen en anoniem te overnachten in een duur hotel. Ondanks mijn ontoonbare gezicht kan ik zonder problemen een kamer betrekken. Onder de douche met wat zeep en shampoo lukt het toch om weer toonbaar te worden. Naast het hotel is een restaurant, waar je gewoon kan aanschuiven zonder wat te bestellen. Het zijn maar vijftien kilometer geworden vandaag, hetzij zo. Ik zit hier voorlopig lekker warm, en eventjes uit de rol van pelgrim. Verandering van spijs doet eten dus morgen gaan we er met nieuwe moed en droge kleren weer tegen aan. Als ik zo naar het weer kijk, zal dat ook wel weer een natte etappe worden.

Zojuist had ik in dit hotel verbinding met het internet. ‘k Heb bericht gekregen dat er weer twee kinderen geboren zijn. Leuk. Ook dat gaat gewoon door. Altijd fijn dat mensen reageren op mijn verhaaltjes, of er nou een kind geboren is of niet. Eén van de nieuwgeboren kinderen lijkt me vernoemd naar de beide grootvaders. Eén van zijn grootvaders ken ik. De andere grootvader, uiteraard, zou ik haast zeggen, niet. Dat schijnt weer in de mode te komen, vernoemen. Mijn generatie had het verworpen, zeer tot verdriet van de genealogen. Want er golden strenge regels voor de vernoeming, ook al zijn die van streek tot streek verschillend. Door die strenge regels is het soms mogelijk te bepalen wie van wie afstamt.
Ik geloof dat het in mijn ouderlijk gezin helemaal volgens de ter plaatse geldende regels is verlopen. Mijn zus kwam eerst. Zij werd vernoemd naar de moeder van mijn vader die Antonia heette. Mijn zus kreeg wel officiëel die naam, maar wordt in de wandeling Annie genoemd. Nichtjes van mij die ook naar hun grootmoeder, Antonia, vernoemd werden, heten Tonnie en Toos. Na mijn zus kwam ik. Ik moest volgens de regels vernoemd worden naar moeders kant. Moeders vader heette Jan, dus mij werd ook de naam Jan toebedeeld. Anderhalf jaar later kwam mijn broer Garrit Jan, die de naam kreeg van de vader van mijn vader. En weer enkele jaren later arriveerde mijn broer Bernhard Johan, die naar mijn vader en mijn moeder vernoemd werd. Wellicht waren mijn ouders toen, in 1949, al aangetast door enig modernisme want in de genealogie ben ik nergens tegen gekomen dat een kind naar zowel de vader als de moeder vernoemd werd.
Die vernoemingsregels lagen erg vast, zodat men niemand te kort kon doen. Was er een kind overleden, dan werd het volgende kind naar dit overleden kind genoemd. Zo ken ik een voorvaderlijk gezin waarin vier kinderen Geesken heetten. Dat betekent dus, dat er drie meisjes met de naam Geesken aan de laatste Geesken vooraf waren gegaan. Als een man hertrouwde, omdat zijn eerdere vrouw was overleden, werd het eerste kind van de nieuwe vrouw naar de overleden echtgenote genoemd. Maar nogmaals niet in iedere streek in Nederland waren die vernoemingsregels precies hetzelfde.
Genealogie bedrijven is een boeiende hobby. Sommige geschiedkundigen en andere personen die het beter menen te weten zien er geringschattend op neer en ik heb weleens over genealogen horen spreken als over “geslachtszieken". Ik weet wel beter, het is enorm boeiend om te zien dat de mensen met wie je door bloedlijnen verbonden bent echt kinderen van hun tijd waren. Zo heb ik eens kennis gemaakt in de boeken met een meisje Bloemendaal, dat wilde trouwen, maar niet kon trouwen want vader kon geen toestemming meer geven. Waarom kon vader dat niet? Wel hij had mee moeten gaan met Napoleon naar Rusland en was niet teruggekeerd. Eerst toen vader dood verklaard was, kon dit meisje trouwen. Op school heb je geleerd dat Napoleon de dienstplicht invoerde en de jonge mannen dwong om mee te gaan op veldtocht naar Rusland. Ach, op school haal je daar je schouders over op, je moet het immers onthouden van de meester, maar verder geloof je dat wel. Ben je met genealogie bezig, dan gaat de geschiedenis echt voor je leven, dan zie je dat mensen met wie jij verbonden bent door naam, of doordat je er vanaf stamt, echt kinderen van hun tijd waren en hebben beleefd wat jij later als geschiedenisfeit in je hoofd hebt moeten stampen.
Bij mij is de stap om genealogische belangstelling te krijgen heel vreemd ontstaan, hoewel ik later gemerkt heb dat er in de genealogie zoveel vreemde toevalligheden zijn die te toevallig zijn om toevalligheden genoemd te kunnen worden.
Ik was terug van mijn fietsreis naar Kaapstad en bereidde me voor om van Canada naar Ushaia, het uiterste puntje van Zuid Amerika te fietsen. Omroep Gelderland had belangstelling voor me gekregen en deed in een uitzending een oproep aan alle mensen die contacten hadden op de route die ik zou volgen dit te melden, dan zou ik er langs kunnen fietsen en de groeten overbrengen. Er meldden zich tientallen mensen, maar veel van de contacten weken te ver van de route af. Er was ook een melding van een heel belangrijk man, althans, dat zei hijzelf. Hij was lid van de provinciale staten van Gelderland. Hij was genealogisch geïnteresseerd. We zaten een halve dag te praten op een terras in Hengelo. Hij liet mij zijn stamboom zien die opgetekend was op de achterkant van een rol behang. Zijn wens was, dat ik in Michigan contact zou maken met een nog onbekende familie die dezelfde naam droeg. Dat leek me een leuk avontuur. Ik stak een paar maanden later per veerboot het Lake Michigan over en kwam in het dorpje Cedar Grove terecht, dat een belangrijke rol heeft gespeeld in de emigratie van Achterhoekers naar Amerika. Denk maar aan de ramp met de Phoenix, waarbij meer dan honderd pas uit de Achterhoek gearriveerde immigranten omkwamen. In de plaatselijke supermarkt liet ik de naam vallen en men verwees mij naar een boerderij even buiten het dorp, waar mensen van die naam zouden wonen. De familie waar ik me vervoegde was zeer geïnteresseerd, maar het was augustus, en ze waren boer en druk met de oogst. Ik mocht mijn tent opzetten en dan was het het beste dat ik naar tante Mary op leeftijd, in het dorp zou gaan de volgende dag, die zou zeker tijd en belangstelling hebben.
Tegen koffietijd was ik bij tante Mary, maar zeer tot mijn verbazing had tante Mary een zelfde behangrol als die ik in Hengelo gezien had. Van het avontuur een onbekende tak van de familie X te ontdekken bleef op deze manier niet veel over. Ik bedankte tante Mary voor de koffie en vertrok. Inmiddels had de pers belangstelling voor me gekregen. Niet alleen werd er weer eens een artikeltje in het plaatselijke sufferdje gepubliceerd, maar de journaliste nodigde me ook uit mijn intrek te nemen in haar optrekje. Daar vroeg ik haar of er nog nazaten waren van deze immigranten die het Achterhoeks nog steeds machtig waren. En warempel, er werd er een gevonden, die als hobby het dialect van zijn ouders en grootouders had bijgehouden. Met deze man wilde ik graag een interview voor de radio. Wij zochten hem met veel moeite op. Ik had een leuk gesprek met hem, waarin hij keurig Achterhoeks sprak, maar er blijk van gaf niet de woorden te kennen voor de technische ontwikkelingen van de laatste eeuw zoals auto en telefoonboek. Na het interview gaf deze 73-jarige mij een dik boek in handen, getiteld:”De geschiedenis van de Nederlanders in Amerika”. Het was een dissertatie van ene van Hinthe uit 1928. Voor de gein sloeg ik de bibliografie op en zag daar achter de naam Bloemendaal 27 vermeldingen. Toch even kijken, welke Bloemendaal bijdragen had geleverd aan dit boek. Maar ik werd warm en koud tegelijk toen ik bij de eerste vermelding al een verhaaltje las over een immigrant Bloemendaal uit Vorden, die door een zekere V. overgehaald was om naar Amerika te emigreren. Daar moest ik absoluut meer van weten, want mijn afstamming was altijd met nevelen omhuld geweest, doordat mijn vader, niets of bijna niets wist te vertellen over zijn vader. Er woonden in mijn jeugd nog wel een paar Bloemendaals meer in Vorden, van wie mijn vader dan zei, dat het best nog weleens familie kon zijn, maar het fijne zei hij er niet van te weten. En hier presenteerde zich een Bloemendaal uit Vorden. De volgende dagen kon je mij vinden in de bibliotheek van Cedar Grove, waar ik alle sporen naar deze Bloemendaal naging. Het meest waarschijnlijke spoor leidde naar Pella in Iowa, de kolonie die door de afgescheiden dominee Scholte was gesticht aan het eind van de jaren veertig van de negentiende eeuw. Dat was nog duizend kilometer verder. In Pella bleek het mij, dat mijn Bloemendaal uit Vorden daar wel een tijdje gewerkt had, maar dat hij zich uiteindelijk gevestigd had in de dochterkolonie van Pella, drie honderd vijftig kilometer naar het noordoosten in de maisstaat Iowa. Na drie dagen fietsen kwam ik daar op een zondagmiddag aan. Ik raadpleegde het telefoonboek en er was een Bloemendaal vermeld die dezelfde drie voorletters droeg als de oorspronkelijke immigrant. Ik drukte op zijn deurbel. Even later verscheen er een man, die me aan het schrikken bracht. Hij had niet alleen de leeftijd van mijn vader, maar hij leek er ook nog op. “Ik ben Jan Bloemendaal”, stamelde ik. Maar hij wees me terecht en zei: “nee, dat ben ik”, Het lukte me toch in deze verwarring enigszins geloofwaardig over te komen. Ik werd binnen genodigd, kon mijn verhaal doen, dat interessant genoeg gevonden werd om mij uit te nodigen te blijven slapen.
De volgende dagen werd ik naar alle mogelijke Bloemendaals gesleept, dode en nog levende. We bezochten familieleden van deze man, maar ook kerkhoven. Dat wij van dezelfde familie waren, had ik ondertussen wel aangenomen, er waren teveel gelijkenissen, maar hoe de relatie precies lag, konden geen van deze mensen mij vertellen, al wisten de meesten wel dat de oorspronkelijke immigrant uit Vorden was gekomen. Nadat ik met vele familieleden kennis had gemaakt vervolgde ik mijn reis naar Salt Lake City. In de archieven daar van de Mormonen, zoals de kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen in de wandeling wordt genoemd, wilde ik de relatie uitzoeken tussen mij en deze Amerikaanse Bloemendaals.

Dag 81, Dinsdag, 2 december 2008, Saint Palais – Larceveau, 15 km

De route nationale 933 is een drukke weg, die wel naar het doel voert, maar weinig interessant is en gevaarlijk. Maar het lijkt goed weer te worden, dus ik neem de route volgens de beschrijving en daar krijg ik geen spijt van. Het is weliswaar soms steil klimmen, maar de uitzichten zijn hier in dit voor-Pyrenese berggebied schitterend. Als je dat ziet, weet je weer waar voor je aan de wandel bent gegaan. En sinds weken is de bebouwing nu eens niet meer Frans, maar ziet alles er verdacht Baskisch uit. Keurig verzorgde witte huizen, met ossenbloedkleurige vensters die allemaal volgens dezelfde formule getimmerd lijken en altijd een Z laten zien of een Z in spiegelbeeld, als ze geopend zijn. Halverwege de route op het hoogste punt staat een klein kappelleke. Het is werkelijk een genoegen hier om je heen te mogen kijken. Om half elf ben ik in Ostabat. Hier komen drie Franse routes bij elkaar, maar het plaatsje stelt niks voor, hoewel het schitterend is om te zien. Vier kilometer verder ligt Larceveau, dat iets meer economische activiteiten heeft. Er is een hotel dat me half pension kan aan bieden tegen een aantrekkelijke prijs en het heeft een aanschuif, niets te bestellen restaurant. Onder de maaltijd begint het te plenzen van de regen. Mooi, dat ik binnen zit, maar halverwege de middag herstelt het weer zich en schijnt de zon weer volop. Morgen het laatste stukje eruit gooien naar Saint Jean Pied de Port.

Met enige schroom begaf ik me op een goede dag naar het archief in Salt Lake City. Ik had al iets van deze bijzondere stad gezien, die genoemd was naar het aangrenzende Zoutmeer, dat nog zouter schijnt te zijn dan de Dode Zee. Mijn schroom betrof het religieuze aspect van deze Mormonen. Weliswaar had ik jaren tevoren ooit eens kennis gemaakt met een Mormoon en had ervaren dat dat een bijzonder prettige vent was, maar ja, één zwaluw maakt nog geen zomer en als ik in de Mormonen dezelfde opdringerigheid zou aantreffen, waarvoor de Jehova getuigen bekend staan, dan zou ik me daar toch liever verre van houden.
Het archief leek echter al rekening gehouden te hebben met mijn komst. Iedere twee uur werd er een introductie cursus gestart, weliswaar in het Engels, maar redelijk te volgen. Zo ging ik na de introductie cursus aan de slag op de Europese afdeling. Het archief telde zes verdiepingen, vijf boven de grond en eentje onder de grond. Op iedere verdieping zag je lange rijen met leesmachines. Leesmachines om de microfilms te kunnen lezen. Het aantal leesmachines per afdeling bedroeg 125. Je moest eerst naar een leesmachine voor microfiches. Daar kon je opgeven van welke plaats ter wereld je wat zocht en dan gaf de machine aan, welke films met welke boeken er in de honderden kasten aanwezig waren om te raadplegen. Zocht je Vorden, dan gaf de microficheleesmachine aan dat er gegevens waren over Vorden in de provincie Gelderland in Nederland en ook over Vörden in Niedersachsen. Het koste enige moeite, maar als je het systeem eenmaal begreep, snapte je ook dat je hier in genealogisch luilekkerland was terechtgekomen. Een paar dagen had ik me al door tientallen films geworsteld, toen een man die mij Nederlands hoorde praten vroeg wat ik deed en waar mijn belangstelling naar uitging. Hij zou mij inwijden in de fijne kneepjes van het gebodene en hij vroeg ook waar ik sliep. Ik hoefde niet in een duur hotel te slapen, maar kon me wel installeren bij hem thuis. Hij was al enige jaren weduwnaar en had plenty ruimte.
Dat vormde zo ongeveer het begin van mijn zes weken durende verblijf in de archieven van Salt Lake City. Die archieven worden dagelijks door vijf en twintig honderd mensen bezocht. Ik raakte helemaal gegrepen door het genealogie virus. Als ’s morgens om acht uur de archieven opengingen stond ik al te wachten en ’s avonds om tien uur deed men vaak de deur achter mij dicht. Maar ik vond wat ik weten wilde. De immigrant was een neef van mijn grootvader, geboren in 1839. Mijn grootvader was geboren in 1845. Deze neef had in 1867 Nederland verlaten om zich uiteindelijk als boer te vestigen op de prairie van Iowa, in Orange City, een dochterkolonie van Pella. Dankzij het systeem van homesteading met bepaalde voorwaarden van in cultuurbrenging van de grond had hij bijna zonder geld een boerderij kunnen beginnen. Maar hij was niet alleen boer, hij schreef ook graag en zo had hij zijn ervaringen bij het emigreren in boekvorm gegoten dat in 1909 werd uitgebracht bij de Arnhemse uitgever Tamminga onder de titel “Naar Amerika”. Dit werk van hem was door van Hinthe geraadpleegd bij diens dissertatie en dankzij dat kwam ik op het spoor van deze verloren Bloemendaal.
Doordat een mijnheer X, die me in Nederland had gevraagd een verloren tak van de familie X te bezoeken, vond ik een echt verloren tak van een andere familie, niet van de familie Jansen of de Vries of de familie van de lezer, maar van mijn eigen familie. Dat is toch een toevalligheid die te toevallig is om toevallig genoemd te kunnen worden.
Gaandeweg bezig zijnde met genealogie kom je meer van deze toevalligheden tegen, of hoor je van anderen soortgelijke ervaringen. De Mormonen zeggen dan dat de profeet Elia deze zaken regelt.
De man bij wie ik al die weken in huis was, was uiteraard ook Mormoon. Hij was als straatschoffie opgegroeid in Den Haag, daar in aanraking gekomen met de Mormonen, bekeerd en vervolgens naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Hij was slotenmaker van beroep geweest en hij zei alle sloten open te kunnen maken. Gezien het feit dat ie een paar keer opgehaald werd door mensen die buiten hun huis stonden zonder sleutels, geloofde ik hem op dit gebied. Ten opzichte van het Mormonisme bleef ik sceptisch. Natuurlijk ging ik mee naar de kerk op zondag en ervoer daar het contact met deze mensen als bijzonder prettig. Van drang en dwang om te geloven wat zij geloofden was nergens sprake. Zij zeiden ook ieder is verantwoordelijk voor zijn eigen geloof. Wij geloven dat wat wij geloven de waarheid is. Wat jij gelooft is voor je eigen verantwoordelijkheid.
Hun belangstelling voor genealogie komt voort uit hun geloofsopvattingen. Ieder wordt zalig, maar het proces kan versneld worden. Een Mormoon wordt sneller zalig dan bijvoorbeeld een Nederlands Hervormde. Door je te bekeren tot de Mormoonse Kerk word je dus eerder zalig dan wanneer je onbekeerd blijft. Echter de Mormonen kunnen je na je dood tot hun kerk bekeren. Als precies is vastgesteld tot welk gezin je behoord hebt, kun je postuum gedoopt worden in de Mormoonse Kerk. Daarvoor wordt dan een remplaçant gedoopt. Zodra dit gebeurd is gaat je ziel een stadium verder in het zaligwordingsproces.

De emigrant dus bleek een neef van mijn grootvader. Uiteraard wilde ik graag het door hem geschreven boek lezen. Nergens werd het echter te koop aangeboden, zodat ik veel later, toen ik weer in Nederland was, het uit de Koninklijke Bibliotheek liet komen en toen, o foei schande voor een boekhandelaar, het volledig gefotocopiëerd heb. In de loop der jaren ben ik meerdere publicaties tegen gekomen die gebruik hebben gemaakt van dit werkje van E.J.G. Bloemendaal. Zo betrok ene Brinks het in zijn boek over brieven van emigranten naar de Verenigde Staten getiteld “Schrijf spoedig terug”. En eens las ik van Heuvel, de Achterhoekse onderwijzer/streekhistoricus/publicist in één van zijn boeken een hoofdstuk over Achterhoekse mensen in Amerika, die Heuvel uit het boek van E.J.G. Bloemendaal moet hebben overgenomen of E.J.G. en Heuvel hebben elkaar aan het begin van de 20ste eeuw ontmoet.
Die E.J.G. boerde goed in Amerika en dat moest hij thuis laten weten. Hij reisde daarom na vier jaar al terug naar Nederland om daar met dollars te rammelen en te vertellen dat het hem goed ging. Op nieuw op weg naar Amerika ontmoette hij op de boot een alleraardigst bijbellezend meisje uit Loenen, dat met haar ouders ging emigreren. Toen hij zich later vestigde op de prairie van Iowa herinnerde hij zich in zijn eenzaamheid dit meisje, reisde voor haar terug naar Wisconsin en vroeg haar ouders toestemming met haar te trouwen. Zij stemden daar in toe. Dus werd er meteen getrouwd in Wisconsin. Ik vermeld dat hier als demonstratie van de weinig romantische inslag van deze boer in die tijd. Hij vervoegde zich bij de dominee van het meisje met de vraag of de dominee hen wilde trouwen. De dominee zou gezegd hebben dat ie dan de volgende dag maar terug moest komen en het zou het makkelijkste zijn als ie zijn aanstaande maar meebracht. Het huwelijk werd gezegend met twaalf kinderen, waarvan zeven zonen die zich ook allemaal hebben voortgeplant onder de naam Bloemendaal. In het noordwesten van Iowa wemelt het dan ook heden ten dage van de Bloemendaals.

Dag 82, Woensdag, 3 december 2008, Larceveau – Saint Jean Pied de Port, 14 km

Weer een korte etappe. ’t Is genoeg zo, ‘k Heb weinig zin om door te lopen, want de volgende halte is in Spanje en het is helemaal de vraag of daar binnen de vijftien kilometer slaapmogelijkheden zijn. Vannacht sliep ik in Larceveau, ‘k had half pension genomen. De prijs was redelijk. Het hotel de laatste jaren niet gemoderniseerd en de prijzen dus ook niet aangepast. Andermaal constateer ik dat het Franse ontbijt verschrikkelijk is. Zoet en het stelt niks voor, een warme croissant is wel lekker, maar er zit weinig voeding in.
Het is droog als ik iets voor achten op weg ga, maar gezien de straffe tegenwind vrees ik het ergste. Toch valt het mee. De wind wordt gaandeweg minder en de regen die valt mag geen naam hebben al is die koud. De Pyreneeën komen steeds dichter bij en goed is te zien dat alleen de toppen besneeuwd zijn. Ze bieden vandaag geen aantrekkelijk uitzicht. Om half twaalf ben ik in Saint Jean Pied de Port. De tourist informatie weet te vertellen dat het verboden is de Jacobsroute naar Spanje te volgen en geeft een beschrijving voor de alternatieve route. Ook het adres voor de geopende gemeentelijke refugio geven ze me waar ik na de maaltijd neerstrijk bij Janine, die de bijnaam draagt van moeder van de pelgrims. Ze kan al wel tachtig zijn, maar het wonderlijke is, dat ik haar Frans feilloos kan volgen, Dat zal misschien wel komen, doordat ze veel ervaring heeft met buitenlandse pelgrims die helemaal geen Frans spreken.
In de middag klaart het weer ook nog op en het wordt zonnig. Of dat nu ook betekent, dat het morgen zonnig zal zijn, waag ik te betwijfelen, van het ene moment in het andere kan het weer omslaan. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen weer.

Dag 83, Donderdag, 4 december 2008, Saint Jean Pied de Port - Valcarlos, 12 km.

Het schiet natuurlijk niks op zo, maar waarom zou ik ? Als ik even nadat ik wakker geworden ben in de gemeenschappelijke ruimte kom, is Jeanine ook aanwezig. Was ze gisteravond vrolijk en luid, nu is ze kortaf; zal wel een ochtendhumeur hebben. Dat belet haar echter niet om het busje met vrijwillige bijdragen demonstratief naast het ontbijtbordje te hebben neergezet. Knorrig maakt ze koffie voor me en geeft de opmerking ten beste dat ik vannacht nogal vaak naar de wc ben geweest. Ik neem de vrijheid om de stukken witbrood van het ontbijt te beleggen met mijn eigen worst en kaas. De zoete Franse jam is een straf van Sint Jacques, maar ik weet niet wat ik nu weer voor kwaads heb gedaan. Al voor achten ben ik op weg. Om tien uur ben ik door een riviertje over te steken even in Spanje. Aan de andere kant van dat riviertje in Spanje zijn allerlei winkels die dingen aanbieden aan de Fransen die in Spanje goedkoper zijn. Na een kopje koffie wandel ik terug door Frankrijk, voor ik uiteindelijk in Spanje ben. Nog een paar kilometer en dan ben ik al in het Spaanse Valcarlos. Ik hou van Spanje en de zon, maar vandaag onderscheidt zich Spanje niet van Frankrijk met een zonnetje, koude windvlagen met neerslaande regen begeleiden mij tot het postkantoor van Valcarlos, dat naast de deur een grote “I” vermeldt. Eens vragen of ze hier ook een refugio hebben. Nee, maar wat dacht ik dan? De vrouw die ik op het postkantoor tref, blijkt de beheerster van de toerist informatie. Ze stopt me vol met lectuur over Valcarlos en vraagt daarbij iedere keer of het Engels is, kennelijk kan ze geen Engels van een andere vreemde taal onderscheiden. Daarna begeleidt ze mij naar de kerk, waar ze me wijst op een beeld van St. Jacques, die nu van hieraf Santiago heet, stempelt mijn credentiaal en wandelt met me verder naar een gebouw, waaruit net een jonge vrouw tracht te verdwijnen, die me verder onder haar hoede neemt en me iets verder wijst waar de refugio is, dan gaat zij de beheerster van de refugio bellen. Even wachten en dan verschijnt er een benzineslurper, waaruit een vrouw stapt die me introduceert in de refugio. Ik sta werkelijk met mijn ogen te klapperen bij het zien van wat hier geboden wordt. Ik kan slapen op een zaaltje met tien bedden, het dagverblijf is voorzien van een elektrisch fornuis met oven, koelkast, diepvriezer, wasmachine, potten, pannen en alle mogelijke handgereedschappen om te koken. Alles wordt elektrisch verwarmd en het ziet er allemaal hypermodern uit. In de middag lees ik dat deze refugio van de zomer in juni is geopend. Ik ben zelfs de eerste Nederlander die in het gastenboek kan schrijven. Als ik deze regel neerschrijf giert de storm om dit huis. Ik zie besneeuwde bergtoppen die binnen handbereik lijken te liggen. Morgen zal het dan echt de Pyreneeën overgaan. Nog elf kilometer scheiden me van Roncevalles. Elf kilometer vormen geen grote etappe, maar ik heb zo langzamerhand reden om aan te nemen, dat dat ook weer elf natte en koude kilometers zullen worden. Elf kilometer is te doen, maar om nou vandaag door te lopen? Neen, het moet leuk blijven.

Zo langzamerhand zou ik uit schuldgevoel bijna katholiek worden. Het is ongelooflijk wat hier op de route voor pelgrims gedaan wordt. Of je nu in Frankrijk bent of bij deze halte in Spanje. Wat ik hier meemaak is een luxe, die je in de beste hotels niet aantreft. O.k. mijn kamer zou ik met negen anderen moeten delen, maar die negen anderen zijn er niet en ik heb de kamer voor mij alleen. Ik zit hier goed verwarmd. Mijn pilsje kan ik koelen in de koelkast, desnoods nog in de diepvriezer. Ik heb de beschikking over een vierpits elektrisch fornuis, met alle mogelijke potten en pannen. Er staat een gloednieuwe wasmachine, die ik overigens ongemoeid laat en ik ben niet eens katholiek. Niemand ook die met woorden aandringt om katholiek te worden. Waarom wordt mij dit alles dan geboden? Zou je mijn goede filosofiedocent van de sociale academie nog kunnen raadplegen dan zou hij waarschijnlijk gezegd hebben:”De onderbouw bepaalt de bovenbouw”, met andere woorden de ideeën komen tot stand aan de hand van de belangen. In dit geval kan het gebodene hier weleens ontstaan zijn uit een concurrentiestrijd met de Fransen. Men wil de Fransen naar de kroon steken. Hoe dan ook. Het is goed toeven hier.

Gisteren had ik een leuk stukje geschreven over Mexico, maar het is nergens terug te vinden vandaag.
Zal ik dan maar vandaag opnieuw beginnen over Mexico?
Ik had enkele maanden positieve ervaringen opgedaan in de Verenigde Staten van Amerika, toen Mexico voor de deur stond. Net als wat ik de laatste dagen hier meemaakte zag ik destijds ook in de Verenigden Staten. Rij niet verder heette het dan, want in Mexico wonen de barbaren. Dat zag ik hier de laatste dagen ook. Gisteren bijvoorbeeld heette het dat de slechten in Valcarlos niet eens in de winter de refugio open zouden hebben. Wel vandaag kom ik in Valcarlos en ik maak er kennis met een van de mooiste refugio’s die ik tot nog toe tegen gekomen ben. Dit verschijnsel ken ik eigenlijk van overal ter wereld. Rij niet verder, heet het dan, want nu ben je nog zeker, nu ben je nog in goede handen, maar daar, een eindje verder, daar wonen zulke slechteriken. Zo was ik ook in Californië bang gemaakt voor Mexico. En het is wel waar, maar de overgang van de Verenigde Staten naar Mexico is echt groter dan die van de grensoverschrijding van Frankrijk naar Spanje. Ik kwam Mexico binnen vanuit San Diego. Het was een heel andere wereld. Heette die eerste stad niet Tejuhuican? Dertien honderd kilometer zou het duren voordat ik aan het uiterste puntje zou zijn, in de stad Santiago. Voor het zover was reed ik een paar weken lang door een woestijn, die bezaaid was met cactussen. ’s Nachts sliep ik tussen de honderden cactussen, die ik dan natuurlijk niet meer kon zien. Het schiereiland is uiterst dun bevolkt. Maar bepaald het vrouwelijk deel van de bevolking is van een schoonheid waarvan de gemiddelde Europeaan zich geen voorstelling kan maken, met andere woorden ik heb nergens mooiere vrouwen gezien dan in Baha California. Oef! Maar ik heb ook nooit mooiere woestijn doorkruist dan dit Baha California. Het is een woestijn zoals je je een woestijn voorstelt. Er groeien honderden cactussoorten. Cactussen die variëren in grootte van tien centimeter tot tien meter en meer. Iedere dag hebben de bergen in de verte een andere kleur. Het is er goddelijk mooi. Het is niet te snappen, dat er niet meer mensen naar toe gaan. Ergens in het dunbevolkte gebied is een stadje, daar staat een kerk, die geconstrueerd is door de Franse architect Eifel. Precies ja, die van die toren in Parijs. Hij ontwierp ook in staalconstructie dit kerkje, maar bezocht nooit deze streken. Het kerkje werd in onderdelen getransporteerd op schepen via Kaap Hoorn en hier later weer in mekaar gezet. Ik word niet betaald door de lokale VVV om reclame te maken voor dit gebied, maar ik begrijp niet waarom je hier zo weinig Europeanen aantreft. Is het om dat daar ergens halverwege, de Mexicaanse regering een gevangenis gebouwd heeft met honderden Mexicanen die een gevoelig lesje moeten leren?
Op een gegeven moment had ik ergens mijn tent opgebouwd te midden van een paar Amerikanen. Drinkwater was er niet, dus dat haalden wij met de auto uit het dorp, twintig kilometer verder. Eten was er ook niet, maar als je de zee een stukje inliep en je schraapte met je vingers over de bodem, dan ontdekte je overal obstakels, schelpen die een centimeter boven het zand uitstaken. Je kon ze verzamelen en als je er genoeg van had, kon je ze koken, dan gingen ze open en je had een heerlijk maal. Aan dit strand ontmoette ik weer eens een man, die van zich zelf zei dat hij heel belangrijk was. Deze mijnheer had, zoals hij vertelde, de camera’s aangebracht in de space shuttles van de Amerikaanse ruimtevaart. Ik was diep onder de indruk om met zo’n gewichtige man te mogen converseren. Hij lachte me hartelijk uit, toen ik een paar woorden verkeerd uitsprak in het Amerikaans, maar hij verstomde toen ik hem daarop vroeg:”By the way, how many words do you speak in my language?” Goede vrienden zijn we niet geworden. Wel heb ik Baja Calafornia leren waarderen.
Aan het uiterste zuidpuntje van Baja California ligt de stad Santiago. Ik had gepland dat ik daar met de kerstdagen zou zijn. Twee dagen voor de kerst echter schoof ik ’s nachts mijn fiets door de cactusvelden en bouwde in het pikkkedonker mijn tent op. De volgende dag toen ik vertrekken wilde constateerde ik twee lekke banden. Geen nood, want banden plakken was mijn dagelijkse bezigheid. Deze dag werd er een record gevestigd, ik had al drie en twintig maal de band geplakt voor dat ik het opgaf toen ik een lift aangeboden kreeg van Duitsers die met een Volkswagenbusje onderweg waren naar Santiago. Zo kon ik ook nog de kerstdagen doorbrengen in die stad.
Na de kerst toen de winkels weer open waren, schafte ik me nieuwe binnenbanden aan. Duur waren ze niet. Van hoge kwaliteit echter ook niet. Na een dag gebruik, vielen de ventielen gewoon van de banden af.
Maar ja, op reis valt het ene tegen en het andere mee. Ik moest van Santiago naar het vaste land van Mexico een veerboot nemen. Volgens mijn beschrijving zou die veerboot zo’n honderd vijf en zeventig dollar kosten. Dat is niet mis voor een reiziger die voor het zuinigste gaat. Bij boeking bleek echter, dat het Amerikaanse dollarteken ook gebruikt werd voor de Mexicaanse peso. Ik moest voor de overtocht dus geen honderd vijf en zeventig Amerikaanse dollars neertellen. Maar kom volstaan met een betaling van zo’n twee Euro.
Op het vasteland van Mexico aangekomen fietste ik verder. Overal passeerde ik thema dorpen. Eén dorp, dat zich bijvoorbeeld geheel gewijd had aan pottenbakkerij, een ander dorp dat weer alleen maar producten uit hout aanbood. Of een dorp dat weer alles van riet vervaardigd had. Ook kwam ik door Tequila, dat ook een themadorp genoemd kan worden. Iedereen houdt zich daar bezig met de fabricage van de drank, die uit cactussen wordt geperst.
Een dorp dat alleen maar boeken aanbood ben ik er niet tegen gekomen.
Na hoeveel tijd ik de hoofdstad, Mexico City, zag, ik weet het niet meer. Het verhaal gaat altijd dat nieuw aangekomen in Mexico City zich moeten aanpassen aan de geringe luchtdruk vanwege het hoogteverschil. Voor mij lag dat heel anders. Toen ik Mexico City voor het eerst zag, keek ik er over uit vanaf grote hoogte. Heel in de verte zag ik de besneeuwde toppen van uitgebluste vulkanen. Daarvoor en naar links en naar rechts zag ik een stedelijk gebied dat zich uitstrekte van zestig kilometer naar voren tot zestig kilometer naar links zowel als naar rechts. Dat wat ik kon overzien was het woongebied van vijf en twintig miljoen mensen.
In Mexico City had ik het adres van een nicht van mijn schoonzus die daar getrouwd was met een volbloed Mexicaan. “Cinqo Torres” hadden de mensen mij gezegd aan wie ik de weg naar het adres gevraagd had. Drie keer vragen was voldoende om de vijf torens te zien opdoemen en het adres vinden was toen niet moeilijk meer en dat in een stad van vijf en twintig miljoen mensen.

Dag 84, Vrijdag, 5 december 2008, Valcarlos - Roncevalles, 15 km

In tegenstelling tot wat ik gisteren dacht moet ik er vandaag vijftien hele kilometers uitgooien voordat ik het beroemde Roncevalles bereik. Het wordt een zware etappe, met een als maar stijgende weg en neervallende regen. Hoe hoger ik kom, hoe kouder het wordt. Net als drie keer eerder toen ik hier met de fiets passeerde verlang ik naar de pas. Maar iedere keer als ik een bocht om ga blijkt het kerkje dat op de pas staat nog niet te zien. En het regent maar. Ik wandel tussen hoge wallen sneeuw, die veel eerder gevallen moet zijn, maar de regen is ook niet warm. Het is daarbij overal somber, net als bij ons wanneer de dooi is ingevallen. Toch is er af en toe een sprankje hoop dat aan de andere kant van de pas het weer beter zal zijn, want ik zie soms een stukje blauwe hemel, even later klettert de regen weer neer. Meer dan een uur later dan ik gehoopt had sta ik op de pas. ’t Zou leuk zijn nu wat foto’s te maken, maar mijn vingers zijn te stijf om het toestel te kunnen bedienen. Nog anderhalve kilometer en daar is het klooster van Roncevalles, dat slaapplaats heeft voor honderd twintig pelgrims. Bij de aanmelding lukt het me niet met mijn stijve vingers het formulier in te vullen. Met moeite kan ik het verlangde geld om de overnachting te betalen uit de portemonnee halen. Na een lekkere warme douche zijn de koude problemen zo goed als verdwenen. Ik spoed mij naar het nabijgelegen restaurant voor een Spaanse maaltijd. Om acht uur zal ik de mis kunnen bezoeken in de kerk van het klooster. Als ik na de siësta de open tourist informatie bezoek, komt er nog een andere pelgrim binnen, een Fransman. Hij is de eerste pelgrim die ik tegenkom, die dezelfde kant opgaat. Ik zal hem vanavond wel weer zien op de slaapzaal. Hij heeft de etappe vanaf Saint Jean Pied de Port in één dag gedaan. Maar zij die geloven, haasten niet.

Mexico; Mexico is muziek. Mexico is de hele dag muziek. Of je hoort de mariachie of de nortenja, zoals de zangeres zonder naam vorm van de Mexicaanse volksmuziek heet. Overal zag je dan in de bomen luidsprekers hangen die het levenslied aan den volke ten gehore brachten. Ook in horecagelegenheden hoorde je muziek. Er was altijd wel een orkestje dat tijdens je maaltijd stond te spelen, meestal meer dan één. Als het ene orkestje een nummer gespeeld had en de laatste toon stierf weg, viel meteen het volgende orkestje in. Als je een biertje dronk was dat voor de kastelein aanleiding je te voorzien van allerlei mogelijke schaaltjes met hapjes. Zoveel vaak, dat je niet eens de behoefte overhield om een maaltijd te bestellen. Slapen deed je daar in hamacs, een woord dat aan de basis heeft gestaan voor ons hangmat. Hotelkamers hadden soms geen ledikant, maar twee stevige haken tegen over mekaar in de muur. Daar hing je dan je hangmat aan. Ik sliep niet fijn in een hangmat. Het omdraaien ’s nachts vond ik nogal moeilijk.
Van een geheel andere orde zijn de toeristische mogelijkheden in Mexico.
In Mexico City hebben ze een volkenkundig museum gebouwd. De collectie is bijzonder groots opgezet. Het gebouw zelf is alleen al een bezoek waard. Het is gebouwd in de vorm van een enorme paddenstoel.
Ook op het schiereiland Yucatan kom je bijzondere dingen tegen. De natuur is daar niet indrukwekkend, vlak en tamelijk droog is het land, maar de archeologie die je daar bewonderen kan is van een gehalte die de Egyptische archeologie naar de kroon steekt. Complexen als Palenque en Chitzen Itza vormen een absolute must als je daar in de buurt bent. Verstand had ik er niet van, maar ik deed wel iedere keer verslag voor de radio van een bezoek aan zo’n complex. Ja tegenwoordig weet ik nog niet het verschil tussen de Tolteken en de Zapoteken, die daar allemaal gewoond hebben en hun sporen hebben achtergelaten. Tegenwoordig wordt de streek bewoond door de Maya’s. Zij hebben een typische neus, een echte Maya neus is zo ongeveer de karikatuur van de Joodse neus. De Maya vrouwen gingen destijds nog in klederdracht gekleed. Ze droegen witte jurken die met fraaie bloemen geborduurd waren. De mannen waren niet aan een klederdracht te herkennen. Typisch, maar ook bij ons zijn de vrouwen veel langer met de klederdracht doorgegaan dan de mannen. Het verdere bijzondere aan Yucatan vormen de onderaardse rivieren. De bodem bestaat uit krijt, dat door het water is uitgehold en weggespoeld. Hier en daar kijk je dan door een gat in de grond en zie je twintig meter lager het water stromen.
Ik kreeg in Yucatan een aanbod om mij sneller dan per fiets te verplaatsen. Twee vrachtwagenchauffeurs wilden liever zuipen dan chaufferen en boden mij aan de fiets in te laden, dan zou ik de vrachtwagen kunnen rijden en zij zouden kunnen drinken naast de fiets op de laadbak. Zij probeerden wel een uur lang mij op andere gedachten te brengen. Maar ik heb geen vrachtwagenrijbewijs en een dergelijke onderneming is mij te riskant. Als er wat gebeurt, hang je.
Aan de kust van Yucatan, zo ongeveer daar waar de Golfstroom opgewarmd wordt om naar Noord Europa te vertrekken, ligt de stad Veracruz. Daar trof ik het gezelligste café ter wereld. Er gebeurde niets bijzonders, maar het was gewoon een feest om er te zitten en alleen maar koffie te drinken.

Dag 85, Zaterdag, 6 december 2008, Roncevalles – Zubiri, 27 km

Volgens de routebeschrijvingen zouden het maar twee en twintig kilometer zijn, maar het worden er toch nog zeven en twintig op deze dag. Het is voor het eerst dat ik op een zaal slaap met andere pelgrims. We zijn in totaal met zijn zevenen. Vier daar van zijn Spanjaarden, drie van hen zijn per fiets onderweg, zonder bagage. Twee fietsen er en de derde rijdt met de bagage in de auto verder. Ze willen in acht dagen Santiago bereiken. Dat moet redelijk kunnen, al blijft het een koude zaak om in dit winterse Spanje je per fiets voort te bewegen. Stijgend raak je bezweet en als dan even later de afdaling komt, koel je te veel af. Ik ben blij dat ik te voet ben met wat gelijkmatiger temperaturen.
Om zeven uur heb ik het licht aan gedaan en even later is iedereen wakker. Niemand schijnt te ontbijten, ik heb nog wat brood met beleg dat ik op kan peuzelen. Nog in het pikkedonker vertrek ik, vlak na André, de Fransman die ik gistermiddag leerde kennen. Als ik hem ingehaald heb, presenteert zich een bakkerij met koffiedrinkmogelijkheden. André loopt door, terwijl ik me voorzie van een lekker bakje. Als ik André weer ingehaald heb, zijn we een paar uur verder. Weer wandelen we gezamenlijk een paar kilometer, dan ga ik weer koffie drinken, maar deze Fransman loopt onverstoorbaar verder. Vlak voor Zubiri heb ik hem weer ingehaald. We besluiten gezamenlijk te eten. Naast het restaurant is een pension dat ook nog een kamer heeft met twee bedden, zodat voor ieder van ons de overnachting maar de halve prijs gaat kosten. Als ik denk dat de siësta wel voorbij zal zijn wil ik naar de supermarkt, maar ook hier blijkt dat deze definitief gesloten is. Maar het restaurant is vanavond vanaf zeven uur bereid een maaltijd voor te schotelen.

Dag 86, Zondag, 7 december 2008, Zubiri - Cizur Menor, 26 km

Nou dat werd gisteravond een internationale maaltijd. We waren met ons drieën, Walter, de Duitser, André de Fransman en ik. We hadden geen taal die we alle drie spraken. André spreekt alleen Frans en de Duitser spreekt naast Duits wel Engels. Ik kan met allebei in hun eigen taal praten, maar omdat het Duits me toch wel wat gemakkelijker afgaat dan het Frans, komt het er op neer dat Walter en ik met elkaar praten.
Nog in het donker vertrekken we alle drie. Ik ga meteen nog even een kopje koffie nemen, André loopt door. Als ik een uur later denk André weer in te gaan halen, blijkt het later Walter te zijn. Vijf kilometer voor Pamplona neemt hij de camino. Ik ga verder over de grote weg. Het weer is voor de verandering eens prima. De zon schijnt niet volop, maar de wolken zijn licht en er valt de hele weg geen drup. Pamplona is een grote stad, waar de refugio gesloten is. Maar wat ik wekenlang al niet meer gekend heb in Frankrijk, waar het erop lijkt dat iedereen op zondag in bed blijft, biedt Pamplona een heel ander beeld. De binnenstad wemelt van de mensen die door de straten slenteren. De horeca, maar ook andere winkels zijn volop open. Straatmuzikanten laten hun muziek horen, een enkele artieste probeert met haar kunsten wat geld te vangen. Als ik in een bar koffie drink brengt de kok een liedje over Santiago ten gehore te mijner ere. Verderop eet ik wat en besluit door te lopen tot Cizur Menor waar de thermometer 14 graden aan wijst. Mogelijk is de auberge open.
Als ik daar een half uurtje binnen ben duikt André ook weer op. We zullen wel de enigen blijven vannacht.

Dag 87, Maandag, 8 december 2008, Cizur Menor – Puenta la Reina , 21 km

Een en twintig modderige moeilijke kilometers worden het vandaag met een hoogteverschil van vierhonderd meter, dat ook weer verloren gaat. André gaat tegelijk met mij de deur uit, maar ik zie hem de hele dag niet weer. Hij heeft er behoorlijk de smoor in vandaag. Zijn telefoon functioneert niet zoals hij wenst. Ik weet dat ie daar al een paar dagen problemen mee heeft. Met mijn telefoon heeft ie wel verbinding gemaakt en vanmorgen heeft ie me weer eens uitgelegd wat zijn probleem is, daarbij heeft ie zich hoe langer hoe meer opgewonden, omdat ik het totaal niet begrijp. Zijn uitleg is iedere keer weer hetzelfde en hij snapt niet, dat ik het niet snap. Maar ja, dan had ie maar wat Engels moeten leren of een Nederlandse telefoon moeten kopen. Als ik hem dit laatste vertel, wint ie zich nog meer op. Ik heb zo’n donkerbruin vermoeden dat ik hem niet weer zal zien. Hij heeft me verteld dat ie voor het eerst in het buitenland is en alles wat niet is zoals in Frankrijk is hem vreemd.
De route vandaag is bijzonder modderig. Het wordt baggeren. Eerst na vijftien kilometer is er de mogelijkheid ergens een kopje koffie te drinken. Bij de start vanmorgen had ik al het gevoel, dat het geen normale werkdag is vandaag en als ik vier kilometer voor het doel door een dorpje kom, hoor ik gezang vanuit de kerk. Ik tref een volle kerk met zingende mensen. Er hangt een rooster met de missen in december en ik lees dat het vandaag de feestdag is van Maria’s onbevlekte ontvangenis, zoals dat zo mooi heet. Dat dat nog reden vormt voor een feestdag had ik niet kunnen vermoeden. Desondanks zijn de winkels open en de restaurants functioneren ook. Ik eet heerlijk in een mij bekend restaurant aan dezelfde tafel als ruim drie jaar geleden. Ik slaap trouwens ook in dezelfde refugio als toen op die mislukte fietstocht met zijn tweeën, toen we buiten in de tent overnacht hebben. Daar is het nu te koud voor. Later in de middag wordt het nog aardig vol met pelgrims, voornamelijk Spanjaarden. De Duitser van eergisteren, Walter, is er ook weer.
Een Nederlands sprekende Spanjaard maakt de open haard aan, verdere verwarming is er niet. Misschien wordt het nog wel gezellig vanavond.

In Mexico ben ik als in zo veel landen ook in de krant geweest. Thuis heb ik drie dikke plakboeken met alle artikelen die over mij in kranten gepubliceerd zijn, en met de verhaaltjes die ik schreef voor een paar kranten. Ik ben wereldberoemd, al weet niemand dat. Maar zonder gekheid. Als ik het optel moet ik geloof ik tot zeven talen komen, waarin over mij gepubliceerd is. Allereerst Nederlands, dan Engels, Spaans, Portugees, Ivriet, Zuid Afrikaans, en Papiamento. Alleen het artikel in het Ivriet mis ik, verder heb ik alles in plakboeken chronologisch opgeplakt.
Onderweg kan het bepaalde voordelen opleveren in de krant te verschijnen. Iedereen kent je. Zo was er in Venezuela een artikeltje over mij in de krant verschenen. Toen ik dat stadje aan de Orinoco uitfietste, werd ik opgewacht door een daar wonende Oostenrijker, die speciaal om kennis met mij te maken positie had in genomen aan de rand van de stad. We hebben de hele dag met elkaar zitten praten, waarbij hij alle verteringen betaalde. Verderop in Venezuela had dat ene krantenartikeltje ongekende effecten. Het gebeurde soms wel drie keer op een dag dat mensen die me net voorbij gereden waren honderd meter verder stopten, hun camera in stelling brachten en mij dan fotografeerden zonder iets te zeggen als ik voorbijreed. Op een keer echter gebeurde dat weer en toen klonk er een “goeden morgen” bij met een zachte g, uitgesproken door een Limburgs echtpaar, dat in Venezuela woonde. We hebben een weekend met elkaar opgetrokken en daarbij een bijzonder bizar avontuur beleefd, maar daarover misschien later meer.
In Curaçao was ik ook in de krant, in het Papiaments natuurlijk. En het artikeltje moet beslist indruk gemaakt hebben daar. Trouwens ik was er ook uitgebreid op de radio. Op een dag hoorde ik mensen in een voorbijgaande auto tegen mekaar zeggen: “Daar gaat Bloemendaal”. Een andere keer vroeg ik iemand de weg, die ik keurig uitgelegd kreeg met de slotopmerking “Maar u bent toch de heer Bloemendaal”. Toen ik in een restaurant zat te eten sloeg de ober de krant open en las mijn artikel. Hij ging ermee naar de andere gast, spreidde de krant uit naast diens bord, wees op het artikel en vervolgens tersluiks naar mij.
In de Verenigde Staten ben ik een paar keer over in de krant verschenen in een Nederlands dorp. Typisch bij al die artikelen is wel, dat alleen in Nederland de interviewer niet tevens de foto nam, zoals overal gebeurde, maar extra een fotograaf verscheen.
In Brazilië, ook in een Nederlandse kolonie werd een artikel geplaatst met de kop: “Buitenlandse maniak bezoekt Brazilië op kosten van de gemeentes” . Het toeval wilde dat ik bij binnenkomst in dat plaatsje iemand op het gemeentehuis had gezocht. De Nederlandse gemeenschap daar was beledigd door dit artikel dat verder ook niet veel goeds over mij vermeldde. Er zou een rectificatie moeten komen en wel op de televisie. Ik zegde uiteraard mijn medewerking toe, maar zei erbij dat het voor mij allemaal niet nodig was.
Na enige dagen was de opwinding behoorlijk afgezwakt. Als je weer uit het verspreidingsgebied van de krant verdwenen bent, heeft een artikeltje geen enkel gevolg meer.
In Argentinië was ik live op de Spaanstalige radio, maar ik had wel de hulp van een tolk in de persoon van de Nederlandse consul, in Tres Arroyos, ook al een Nederlandse kolonie. In Paragay reed een auto van de radio me voorbij, stopte en vroeg meteen een interview, ditmaal zonder tolk. Vaak hoef je niet meer te zeggen, dan dat het land mooi is en de mensen aardig. Klaar ben je. Geld heb ik voor de artikeltjes nooit gevraagd.

Dag 88, Dinsdag, 9 december 2008, Puenta la Reina - Estella, 22 km

“Oh, wat is het toch fijn om een pelgrim te zijn!” Dat heb ik hier in het gulden boek genoteerd. Het bleef vandaag de hele dag droog, maar het was een bijzonder zware etappe door de modder en de steile hellingen die genomen moesten worden.
Als eerste van de negen pelgrims die hier vannacht bij elkaar waren stap ik de deur uit. Driehonderd meter verder kan ik een kopje koffie drinken en een soort saucijze broodje eten. Als ik op wil stappen komt er een Spaans paartje binnen, dat ook in de refugio heeft geslapen. Als ik drie uur later eens een keer achter me kijk is het net of ik ze heel in de verte zie. Twintig kilometer sjouw ik door voordat ik weer een kopje koffie kan drinken. Dan ben ik ook al weer een uur later in Estella. Daar doemt een bordje op van een gratis onderkomen. Gratis? “Dat kan niet veel zijn”, denk je dan, dus eerst maar de andere geprobeerd, maar daar blijken ze moeilijk te doen met eerst telefoneren als je er wilt slapen. Dan maar eerst eten, daarna zien we wel weer verder. Na het eten blijkt die gratis refugio een luxe onderkomen te bieden. Een missionaris in spé beheert vandaag het complex. Alles is aanwezig, niet alleen potten en pannen, maar zelfs levensmiddelen.
Een paar uur later verschijnen er twee vrouwen, die vannacht ook in Puenta la Reina waren. Verder doemt niemand op, behalve drie Spanjaarden die voor de andere refugio gekozen hebben en nu hun spijt uitspreken. Zij zitten in een oud gebouw, zonder luxe en zonder verwarming. Vannacht heb ik het rijk alleen, want mannen en vrouwen slapen hier gescheiden. Mooi, dan kunnen de oordopjes in de toilettas blijven.

Dag 89, Woensdag, 10 december 2008, Estella – Los Argos , 20 km

Om zeven uur, nog voor ik uit bed ben is de missionaris in spé al weer aanwezig om het ontbijt klaar te maken en de Spaanse dames zijn ook al vroeg op. We vertrekken bijna tegelijk, de dames onder begeleiding van de missionaris, die ze door de binnenstad begeleidt op weg naar de camino. Ik heb ze spoedig ingehaald. Als ik sta te wachten voor een stoplicht op een zebrapad, halen de dames me weer in en vertellen, dat ik niet de goede weg volg. Ik geloof ze en loop met ze mee. Het gaat uiteraard trager dan wanneer ik alleen loop, maar als de weg opgebroken is en de omleiding niet duidelijk staat aangegeven, slaan de dames een niet aangegeven richting in. Vermoedelijk menen ze nog instructies te hebben van de missionaris, maar ik bedank voor de eer. Ik weet hoe gevaarlijk zoiets kan worden. Zonder kaart en zonder aangegeven route gewoon maar denken dat je de weg wel weet, dat loopt altijd uit op een fiasco. Ik kan nooit meer dan twee aanwijzingen achter mekaar onthouden voor een bepaalde route, maar er zijn natuurlijk mensen in de wereld met meer capaciteiten dan ik, dat weet ik. Ik tracht de wegversperring te passeren en dat lukt ook aardig door heel voorzichtig de in de stromende regen werkende machines te passeren. Toen ik vier jaar geleden hier met fiets en vriendin passeerde was het hier uiterst gevaarlijk, doordat de nieuwe weg aangelegd werd en het zeer drukke verkeer slechts de oude weg kon gebruiken. De oude weg wordt nu alleen nog gebruikt door het lokale verkeer. Ideaal dus voor een pelgrim, die bij dit hondenweer niet de camino wil opzoeken, waar mogelijk de aanwijzingen verdwenen zijn onder de vallende sneeuw. Hoewel na enige tijd op de grond geen sneeuw meer ligt, blijft er nog veel van deze vieze smurrie uit de hemel vallen en dat houdt niet op voordat ik om twaalf uur in Los Arcos binnen wandel. Voor de eerste keer raadpleeg ik in Spanje een tourist informatie, maar de juffrouw daar is net zo duidelijk als Sinterklaas op zondag. Ze weet wel waar de alberge is, maar of deze open zal zijn, kan ze ook niet zeggen. Dus dat ding blijkt gesloten. De hostalerie voor pelgrims biedt een kamer voor een tamelijk hoge prijs met de beperking dat ze vandaag geen warm water hebben. Eerst dus maar eten, dan meld ik me weer in de albergue. Alles is open en niemand te zien. Als ik net onder de douche vandaan kom, meldt zich een vrouw in ochtendmantel die om mijn credentiaal vraagt. Een half uur later heb ik dat ding nog niet terug. Ik rammel op de plaatsen waar ik vermoed dat die vrouw vandaan kwam aan alle deuren, maar dat helpt geen zier. Na tien minuten rammelen heeft zich nog niemand gemeld. Dan maar het dorp weer in. Als ik de buitendeur achter me dicht trek stapt de vrouw in ochtend mantel uit de auto en doet of alles normaal is. Ik betaal het verschuldigde bedrag en ga het dorp in. Ondertussen schijnt de zon volop, maar het blijft koud.

Dag 90, Donderdag, 11 december 2008, Los Argos - Viana, 20 km.

Met zijn zessen op een piepklein kamertje brengen de pelgrims de nacht door. Drie ervan snurken, maar ik hoor er maar twee omdat ik zelf de derde ben. Als de Spanjaarden er in de nacht even uit moeten, doen ze de deur weer dicht. Als ik eruit moet laat ik de deur open, omdat ik frisse lucht boven de benauwde warmte prefereer. Op het toilet en omgeving is het een vieze natte boel. Om kwart over zeven doe ik het licht maar eens aan. Iedereen wordt meteen wakker. Ik pak gauw mijn spullen in en verdwijn naar de koude eetkamer om een broodje te eten. Om kwart over acht stap ik op. Het is redelijk licht, er waait een smerige koude wind, die me de hele dag zal vergezellen, maar het is droog en ruim na half negen verschijnt het zonnetje. Het uitzicht is adembenemend. Het dorpje zeven kilometer verderop ligt er stralend bij. Rechts van me zijn besneeuwde bergtoppen te zien. Zeven kilometer voor Viana is ook dat stadje reeds te zien en nog weer enkele kilometers verder de stad Logrono. De vergezichten zijn van een schoonheid die zich niet laat vastleggen op foto. Zou je vergeten hier ter plekke van de uitzichten te genieten en proberen deze magnifieke beelden vast te leggen met de camera, dan krijg je later toch alleen maar reacties te horen van dat zal wel, terwijl jij niet eens goed gezien hebt hoe mooi het hier is. Op open stukken blijft de wind snijden, maar gelukkig valt er geen sneeuw. Af en toe dreigt het te regenen bij een felle zon. In de wijngaarden hangen hier ook nog wat niet geoogste druiven, maar als ik ervan snoep blijken ze zuur. Ruim voor het eten ben ik in Viana. De refugio zal om drie uur open gaan. Om twee uur zie ik vier slapers van de afgelopen nacht binnenwandelen. Drie gaan er door naar Logrono, de vierde blijft hier ook in Viana slapen, dus we zullen vannacht wel met ons tweeën zijn. Mijn was verdwijnt in de refugio in de wasmachine. Mooi, dan kan ik morgen weer met schone kleren beginnen.


  • 13 December 2008 - 15:12

    H En G Rossel:

    We genieten van je verhalen. Zijn blij dat we niet zover hoeven te lopen. Luek ook de stukjes over vorige reizen.
    Het is hier koud, 's Nachts vriest het.
    Succes met en plezier in je voettocht.

  • 13 December 2008 - 17:31

    Joop/Janny, Aalten:

    prachtige verhalen.
    Suk6 en sterkte in de komende tijd.
    We blijven je "volgen"

  • 14 December 2008 - 06:29

    Gerrit:

    Nou Jan, één van die prille grootvaders ken ik. De nieuweling is met zijn tweede naam naar hem genoemd. De eerste naam van de kleine baas is door zijn ouders bedacht, kort en krachtig. Je kunt die naam met je rechterhand vormen: breng je duim naar je wijsvinger en lees vanuit de pink.
    Maar, jij doet verslag hier.
    Wist je trouwens dat ik ook katholiek ben? Overigens, en dat is het verschil, niet romeins-katholiek. Het idee.
    Viva Espagna.
    Veel wandelgenot.

  • 14 December 2008 - 10:45

    Ine:

    In Hemden is Jannes geboren, de Overmeijertjes doen het prima! Goed dat je al zo`n eind gekomen bent, mooie verhalen, ik geniet er van, groet Ine

  • 17 December 2008 - 20:50

    Maarten:

    het gaat nog steeds goed.Houden zo. Ik heb gezocht naar het woord Breuil. In Debrabandere: wb van namen in Belgie en Nd Fankrijk:Breuil, Brohl, Bruil, Briel etc.:een moerassige plaats met bossages.Ben benieuwd hoe je er uit zal zien als je weer terug bent, zonder je "afvalvoeding"die je hier gebruikte.Dit lopen lijkt me een goed vervangingsmiddel. Groeten Maarten.

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Verslag uit: Spanje, Nájera

Mijn eerste reis

Recente Reisverslagen:

18 December 2009

Prettige feestdagen

18 Oktober 2009

Oost west, thuis best? Of eind goed, al goed

05 Oktober 2009

De laatste loodjes

27 September 2009

Kom je over de hond

17 September 2009

Es viva Espagna
Jan

Actief sinds 11 Aug. 2008
Verslag gelezen: 12523
Totaal aantal bezoekers 86848

Voorgaande reizen:

25 Januari 2011 - 31 December 2020

Onbekende duur

15 April 2010 - 15 Augustus 2010

Omweg naar Rome

15 September 2008 - 15 April 2009

Mijn eerste reis

Landen bezocht: