Als een slak door het Franse land - Reisverslag uit Saint-Léonard-de-Noblat, Frankrijk van Jan Bloemendaal - WaarBenJij.nu Als een slak door het Franse land - Reisverslag uit Saint-Léonard-de-Noblat, Frankrijk van Jan Bloemendaal - WaarBenJij.nu

Als een slak door het Franse land

Door: Jan Bloemendaal

Blijf op de hoogte en volg Jan

11 November 2008 | Frankrijk, Saint-Léonard-de-Noblat

Dag 51, Zondag 2 november 2008, St. Amand Montrond – Le Châtelet, 27 km.

Regen beheerst deze dag, toch word ik niet doorweekt, want het regent niet hard en af en toe is het zelfs droog. In Loye sur Arnon, na twintig kilometer is een heel duur restaurant. Het is zondag, dus het moet kunnen. Wat ik precies allemaal eet, weet ik niet, maar het is wel ontstellend lekker. Nog zeven droge kilometers tot Le Châtelet, een doodgebloed stadje, met het gewone beeld van leegstaande en te koop aangeboden winkelpanden, een restaurant en zelfs de apotheek staat te koop. Aan het eind van het dorp is een hotel, tamelijk vervallen en op zondag gesloten, maar als ik aan drie deuren gerammeld heb, verschijnt de hotelier vanuit het huis aan de overkant en kan ik een kamer betrekken, De bar en het restaurant blijven gesloten. Na de douche nog even het dorp in of ik toch nog ergens wat kan drinken of een brood kopen, maar helaas, de bakker die er nog wel is, blijft gesloten en het café is vanmorgen om half twaalf al dicht gegaan. Een bed heb ik in ieder geval en van water drinken krijg je ook een redelijk gevuld gevoel.

Dag 52, Maandag 3 november 2008, Le Châtelet – La Châtre , 29 km.

Als ik opsta, regent het alweer. De hotelier kon gisteravond geen geld aannemen. Als ik het café binnen kom word er meteen een grand café klaargemaakt, zonder dat ik wat bestel. De hotelier blijkt geïnteresseerd te zijn in de Camino. Hij vraagt me een formulier in te vullen en laat me een dik plakboek zien met foto’s van alle pelgrims die dit jaar bij hem geslapen hebben. Meer dan de helft zijn Nederlanders. Ik lees de geboortedatum van een echtpaar: 1 augustus ’08. Dat moet wel een echtpaar zijn geweest dat geen Frans kent. Van de mevrouw van vrijdagavond hoorde ik dat ze ooit een tachtigjarige had gehad die naar Santiago wilde wandelen, maar een honderdjarige lijkt me onwaarschijnlijk.
Bij het weggaan word ik ook voor het plakboek op de foto gezet. De koffie krijg ik aangeboden.
Het regent zachtjes. Na een uur is het droog, na twee uur schijnt de zon volop en dan beleef ik een wandeldag zoals ik me die wensen kan. Om kwart voor twaalf aan het diner, om drie uur bij de Tourist Information en om kwart over drie onder dak. Eigenlijk saai als iedere dag zo zou verlopen. Morgen zal het weer regenen.

Ik heb tijd genoeg om naar de informatiewinkel te gaan, om weer een paar dagen op het net te zetten. Ik ben altijd ontzettend blij met de reacties. Daar gaat een enorme steun van uit.
Bedankt allemaal!.

Een enorm verschil met dertig jaar geleden vormen ook de contactmogelijkheden met het thuisfront. Vroeger moest dat allemaal per brief en die brieven haalde ik poste restante op bij het postkantoor. Niet dat de digitale postbezorging tegenwoordig helemaal vlekkeloos verloopt, maar de problemen, die je daarmee hebt, staan niet in vergelijking met alles wat er mis kan gaan met de poste restante. Allereerst de adressering. Nou was dat met mij nog wel makkelijk, want mijn voornaam is duidelijk korter dan mijn achternaam, dus meestal werd de post wel in het vak bij de B neergelegd. Maar een brief van een grappenmaker die schreef aan de weledelzeerbereisde heer heeft me nooit bereikt. En in Arabische landen, waar ze moeite hebben met onze letters mag ik veronderstellen dat er brieven van mensen met een wat slordig handschrift gewoon niet overkwamen, of je moest de gelegenheid krijgen alle letters af te zoeken. Ook dat hielp niet altijd, als ik nog denk aan Caïro, waar de post wel op ons alfabet werd gesorteerd, maar de sorteervakken waren aan de achterkant ook open en menige brief gleed gewoon aan de achterkant het vak weer uit.
Een ander knelpunt met poste restante is, dat je weken van te voren moet opgeven waar en wanneer je post gaat ophalen. Ik loste dat op, door één centraal punt in Nederland op de hoogte te houden van mijn afhaaladressen. Maar dan, dan kwam je op het adres veel vroeger aan dan je gepland had. Dan kon je blijven wachten. Na dagen wachten was er soms nog geen post en dan vroeg je of ze de post wilden doorzenden naar een volgende stad. Dat werd altijd beloofd maar nooit gedaan.
Een ander punt van ergernis was, dat je te laat kwam en dan was de post soms al teruggezonden. Niet zo gek toch, dat je dan enorm blij was als het systeem gefunctioneerd had en je had een paar brieven ontvangen. Voor de beantwoording moest je dan even zo vaak hetzelfde verhaal op papier zetten. Je had wel kunnen werken met een brief, die de een weer doorzendt aan de ander, maar dat vraagt een grote discipline van iedereen. Neen, de elektronische post is een uitkomst.
De beperking momenteel is, dat ik alleen met de eigen laptop kan verzenden als ie is aangesloten op het internet via een kabel, het netwerk krijg ik niet aan de gang. A la, tot nu is dat gelukt. Het hoeft niet iedere dag.

Dag 53, Dinsdag, 4 november 2008, La Châtre – Neuvy Saint Sépulchre, 19 km.

Een korte etappe met mooi zonnig weer. Voor de namiddag is er regen voorspeld. Dus als ik in Neuvy Saint Sépulchre voor een geringe prijs een kamer kan krijgen ook al is die onverwarmd, doe ik dat en inderdaad, tegen een uur of drie regent het al weer. Blij onder dak te zijn, morgen zien we wel weer verder. Nu heb ik mooi de gelegenheid nog wat sterke verhalen op te diepen van vroegere reizen.

Wat zullen we vandaag bij de kop nemen? Arrestaties, of ziektes en ziekenhuisopnames?
O.k. laten we ons wijden aan het hoofdstuk ziektes, ook al zat daar ooit een arrestatie aanvast.

Ik heb natuurlijk altijd mijn entpas bij de hand gehad en me in Nederland laten inenten voor alles wat voorgeschreven was. Gele koorts, typhus, tetanus, hepatitus B, cholera en weet ik wat voor troep ik me bij voorbaat door de GGD naar binnen heb laten spuiten. Al die inspuitingen zijn gebonden aan een maximum termijn. Dus van tijd tot tijd moet je die inentingen herhalen. Toen ik van de Soedan terug kwam met de drijvende ellende boten, bleek bij aankomst in Egypte één van de inentingen verlopen. Ik had niet eens de keus om in de Soedan te blijven, maar werd gedwongen me aan te sluiten in een rij van mensen die allemaal op een inenting stonden te wachten. Hoe langer ik daar stond in die brandende hitte hoe meer ik mijn eigen ogen begon te geloven. Het was 1980 en van aids had ik nog nooit gehoord, maar wel van infecties. Hoe dichter ik bij de hand met de spuit kwam, hoe duidelijker het me werd, dat steeds dezelfde spuit werd volgezogen met entstof en dan met dezelfde naald het lichaam van een wachtende werd ingedreven. Eén ding wist ik zeker, deze jongen wordt niet ingeënt met een naald die al voor een ander gebruikt is. Maar de mens lijdt het meest door het lijden dat ie vreest, en dat nooit komt opdagen, want hoe dichter ik de spuit naderde, hoe vaker dat ik zag, dat bij de inenting van een blanke er een nieuwe spuit genomen werd. Gelukkig was ik ook blank.

De eerste keer dat ik een medicus nodig had, was op mijn eerste reis in Pakistan. Het was daar in april al bloedheet en ik had blote voeten in sandalen. Dat had me bijna het leven gekost. Een riempje van een sandaal knelde, veroorzaakte een blaar, de blaar ging door, de vliegen waren er niet af te slaan. Zij veroorzaakten een infectie. Er werd een streep zichtbaar op mijn linkerbeen, die soms pijnlijk was. Nergens een arts te bekennen. Als ik naar zo’n deskundige vroeg werd me lachend verzekerd, dat Allah die streep wel weg zou halen. Eigenlijk wilde ik ook niet geloven dat ik levensgevaarlijk ziek was. Toen kwam ik in Lahore kort aan de grens met India. Ik snelde niet meteen naar een dokter, maar wel naar de post en vond een brief van de vriend van mij, die mijn financiële zaken regelde. Hij schreef me, dat ik zo snel mogelijk terug moest komen, omdat ik bepaalde dingen niet goed geregeld had. Pas een week later stond ik in een koud Nederland, het was eind april. Zaterdag in alle vroegte kwamen we aan in Amsterdam, ’s avonds stond ik op de stoep bij de weekend dokter, die me ogenblikkelijk penicilline toediende om de bloedvergiftiging te stoppen.
Een paar dagen later was ik weer gezond. Het tragische is dat de vriend die mij terughaalde naar Nederland en indirect mijn leven redde, een paar jaar later verdronken is bij zijn bezoek aan Sri Lanka.

In Afrika ben ik goed ziek geweest. Dat begint al in Algerije, bij de moslims, die als ze naar de moskee gaan wel zorgvuldig hun achterpoten wassen, of minutenlang voor het aan tafel gaan hun strot staan schoon te gorgelen naast jouw tafeltje, maar van hygiëne verder hebben ze geen bal benul Dus je krijgt diarree. Imodium werd toen door de GGD nog niet bij voorbaat verstrekt. Iedere reiziger loopt in de Sahara met diarree rond. Het verhaal doet de ronde dat als de ontlasting groen is, je onmiddellijk een arts moet inschakelen.
Verder kan het weinig kwaad, al is het ontzettend lastig als je om de paar kilometer van de fiets af moet duiken de berm in en ’s nachts soms meer dan tien keer een stil plekje moet opzoeken. Je moet ervoor zorgen voldoende te drinken, zodat je niet uitdroogt.
Ik was Togo binnengekomen over een grenspost die alleen voor de lokale bevolking bestemd was. Ik had daarom geen stempel van binnenkomst in Togo in mijn paspoort. Twintig kilometer na de grens at ik in een stadje aan een soort marktkraam mijn middagmaal. Ik was gekleed in korte broek natuurlijk. Mijn diarree was zo erg, dat wat ik in mijn mond stopte er ogenblikkelijk van onderen langs mijn blote benen weer uitliep. Dat ervoer ik toch niet als bijzonder plezierig. Ik keek daarom uit naar een boom om me achter te verschuilen. Die vond ik, al was ie niet dikker dan mijn pols. Wat een opluchting! Tot ik gezien werd door een vrouw die ogenblikkelijk begon te schreeuwen en naar me te wijzen. “Mens hou toch je kop!” Maar dat hielp niet. Een politieman kwam al aan gesneld en ik moest mee naar het bureau. De vrouw bleef maar jammeren. Wat ze zei verstond ik niet, maar ik begreep het wel. De rij met volgelingen werd steeds langer, tot we op het politiebureau arriveerden, daar hield de optocht op. Binnen zaten enkele geüniformeerde heren die zich dit verzetje niet lieten ontnemen. Lange preken werden erover me uitgestort, hoe slecht ik toch wel niet gehandeld had. Heel snel werd er al met een boete gezwaaid van ongeveer honderd Euro. Ik had weinig zin om te betalen. Toen ik geen ontkomen meer zag, gilde ik dat ik opnieuw naar het toilet moest. Daar ging ik eens rustig zitten nadenken, voor zover ik de stank van een Afrikaanse poepdoos kon harden. Bij het opnieuw binnentreden van de arena had ik mijn strategie klaar.
“Jullie bestraffen mij, omdat ik ziek ben”, verweet ik het tribunaal. “Oh ja, ben je ziek? Wel dan moet je naar het ziekenhuis!” Onder begeleiding van twee geüniformeerden werd ik naar het ziekenhuis gebracht, waar ik onmiddellijk werd opgenomen. Ik kreeg een bed met een leren matras op een eigen kamer, weliswaar op de psychiatrische afdeling. Zo’n leren matras werkt enorm verkoelend. Handen vol pillen moest ik slikken tegen de vermeende cholera en ik kon me lekker douchen, in een badkamer die de laatste jaren niet meer gebruikt was, maar alles functioneerde. Warm water heb je in Togo niet nodig, omdat het leidingwater altijd behoorlijk lauw is.
Tegen het eind van de dag begon ik honger te krijgen, maar een maaltijd zat er niet in, daar moest de familie voor zorgen en mijn familie was niet in de buurt. Bed uit dus en trachten door een gesloten poort de stad in te komen om wat eten te bemachtigen. Ziek voelde ik me eigenlijk niet. Na twee dagen bleek het dat ik geen cholera had en werd ik ontslagen. Maar ik moest nog wel het hospitaal betalen. Die rekening was net zo hoog als de eerst opgelegde boete. Nu wilde ik wel betalen. Op dus naar de politie om fiets, bagage en vooral paspoort terug te krijgen. Over een boete werd niet meer gesproken. Wel vroegen ze me alsnog een stempel van binnenkomst te gaan halen aan de grens. Ja hoor, bekijk het maar!
‘k Ben op mijn weg door Togo nog een keer of vijf een nacht vastgehouden, omdat het stempel ontbrak.

Aan mijn eerste poging Santiago de Compostela te voet te bereiken kwam nu ruim twee en een half jaar geleden na drie weken wandelen abrupt een einde toen ik uitgleed over een bevroren plas, die verborgen was onder een dun laagje sneeuw. Mijn volle gewicht plus rugzak kwam op de rechtervoet terecht. Er trok een enorme pijn door dat pootje en toen ik opstond dacht ik al dat het voor die dag wel Schluss zou zijn. Ik strompelde terug naar een net gepasseerd dorpje, vond een bushalte, maar had eigenlijk het liefst een taxi gebeld. Dat had geen zin, want ik kon absoluut niet de plaats aangeven waar ik was. Het sneeuwde en een vrouw voegde me toe : “Kein schönes Wetter zum Wandern”, Ik vertelde haar dat ik niet meer kon wandern, omdat ik gevallen was. Ze bood aan een taxi te bellen. Tien minuten later vertelde ik aan de taxichauffeuse wat me overkomen was. Het leek haar verstandiger maar meteen door te rijden naar het hospitaal in plaats van naar het hotel dat ik opgegeven had.
Een uur later lag ik op de operatietafel, waar mijn enkel vakkundig behandeld werd. Ik mocht nog elf dagen blijven slapen, voor ik vervoerd kon worden. Het heeft meer dan twee jaar geduurd voordat ik weer voldoende vertrouwen had in mijn enkel om opnieuw richting Santiago te wandelen.
Ik had weer in het ziekenhuis gelegen, weer in het buitenland. Deze keer kon ik het niet direct betalen, maar de ziektekostenverzekering zorgde ervoor dat de rekening voldaan werd.

De mooiste ziekenhuisopname was eigenlijk in Uganda, tijdens mijn fietsreis naar Kaapstad.
In de Centraal Afrikaanse Republiek had ik de beschikking gekregen over een al eerder genoemde Isuzu 4 x 4 die ik naar Botswana zou brengen.
In Zaïre werd het leven steeds moeizamer. ’s Avonds was ik vaak zo moe, dat ik de wagen in het bos stopte, eruit viel en dan pas de volgende morgen me realiseerde dat ik de hele nacht naast de auto had gelegen. Ik had een stuk een betalende passagier die ik naar de universiteit van Kampala in Uganda zou brengen, een ontzettend interessante man met heerlijke Afrikaanse fantasieën.
Hij was Nigeriaan, had een politiek belast boek over Nigeria geschreven in het Engels en wilde het nu in Uganda laten uitgeven. Hij vertelde mij dat zijn vader zeven vrouwen had en dat hij zesendertig broers had, dat zijn moeder drie en zeventig was geweest toen hij geboren werd. Afrikaanse vrouwen zijn sterk, maar toch niet zo sterk als in de verhalen van Afrikaanse mannen.
Ik bracht hem naar de campus van de universiteit in Kampala. Daar bleef ik in de auto slapen, omdat ik te moe was om verder te rijden. Ik had wel in de gaten dat er iets met me aan de hand was en ik dacht dat op te lossen door enkele dagen rust te nemen. Dertig kilometer verder aan het Victoriameer lag Entebbe en in Entebbe was een camping. Entebbe was me bekend van een vliegtuigkaping van een Israëlisch vliegtuig en de spectaculaire ontknoping door de Israëlische luchtmacht van dit drama. Dat moet ergens in de jaren zeventig gebeurd zijn. In ieder geval vond ik de camping. De beste plaats werd er ingenomen door een stel dat net aan het opbreken was. Zij waren ook de enige gasten.
Ik wachtte geduldig tot ze weg waren. Daarna bouwde ik op hun plaats mijn tent op.
Ik wilde een paar dagen rust nemen. Die rust kreeg ik. Er waren verder geen gasten en er gebeurde niets. De auto kon ik niet meer aan de praat krijgen en voor de fiets was ik te zwak om door de modder van de onverharde wegen te ploegen. Een omwonende bood me een levende kip te koop aan. Ik slachtte het beest en kookte het in water zonder zout. Vet of boter om te braden had ik ook al niet. Ik was op deze situatie totaal niet voorbereid. Een dag later kwam de kippenkoopman terug en gaf me een ananas. Meer te eten had ik niet. Ik werd steeds meer moe en kon steeds minder. Als ik vijfentwintig meter verder naar de wc ging bleef ik op het toilet nog rusten, terwijl ik al lang klaar was. Als ik me ging wassen in het nabij gelegen Victoriameer was de tien meter afdaling al moeilijk, maar terug omhoog kwam me voor als de beklimming van de Mount Everest . Na vijf dagen alleen te zijn geweest, kwamen er op zondagmiddag Italianen, die voordat ze gingen waterskiën een barbeque aanstaken. Ze vroegen me mee te eten.
Om vijf uur brachten ze me naar het hospitaal in Kampala. De arts die ik te spreken kon krijgen was een zwarte jonge vrouw. Ze vertelde me dat ik bij een hospitaal zonder bedden was en gaf me pilletjes die ik precies ’s nachts om twaalf uur diende in te nemen. Dat riekt meer naar magie dan naar medische wetenschap, maar ik was tot alles bereid, als ik maar van die dodelijke vermoeidheid af kwam.
Er zat niets anders op dan een slaapplaats te zoeken in de stad. Ik nam een taxi die me bij het eerste het beste hotel afzette. Het hotel was vol en de taxi verdwenen. Ik strompelde naar het volgende hotel; vol. Het derde hotel had nog wel een kamer voor een buitenlander, met een prijs die vier keer zo hoog lag als voor een inlander. Over deze discriminatie viel ik niet, wel over het feit dat er geen lift was naar de vierde etage waar deze kamers voor buitenlanders lagen. Over de trap naar vier hoog zou me niet meer lukken.
In het portaal van een flatgebouw vond ik een tafel, lang genoeg om me er op uit te strekken, maar al na een kwartier werd ik weggejaagd. Ik kon niet meer, ik gaf het op. Dan maar op straat slapen. Ik sjorde de spullen die ik bij me had vast aan mijn lichaam en ging op straat liggen tegen een winkelpui aan. Het sliep niet fijn terwijl er soms mensen over me heen stapten. De volgende morgen strompelde ik op handen voeten terug naar het hospitaal. Daar kreeg ik opnieuw te horen dat het hospitaal niet over bedden beschikte. Toen stortte ik in en viel buiten bewustzijn op de grond. Toen ik weer bij kwam, lag ik in een bed op een kamer naast een patiënt uit de Soedan, die de hele dag wel tien vrienden aan zijn bed had.
Op verzoek kreeg ik bezoek van een Duits sprekende missionaris van over de negentig jaar, die zo weinig nog begreep van het moderne Europa, dat ik weinig woorden met hem kon wisselen. Later kwam er een missionaris uit Luxemburg van midden vijftig. Zijn bezoek was iedere keer een feest voor me.
Ik knapte langzamerhand op van mijn malaria en amoeben dysentrie. Na zeven dagen zou ik ontslagen worden, maar ik protesteerde want ik voelde me nog steeds moe. Vier dagen later moest het er toch echt van komen. Ik stond weer op straat met mijn weinige bezittingen.
De zusters hadden me wel om betaling gevraagd, maar ik had geen Ugandese shillingen. Op de zwarte markt kon ik die wisselen en toen bleken de elf dagen ziekenhuis me maar zeven en negentig Amerikaanse dollar te kosten. En ik had het eten erbij gehad. Luxe voor een patiënt die zijn familie niet bij de hand heeft, maar anderzijds kwam het voor dat ik me niet kon douchen, omdat er die dag dan geen water was.
Op straat stopte er een dame met een Fiat 500. Of ik een lift wilde. Al gauw riep ze uit: “Are you Dutch? Well I am married to a Dutchman, may be he can help you”. Vanaf dat moment kwam alles in orde, ik kreeg ten huize van dit Nederlands-Engelse echtpaar een eigen kamer met een dienstmeisje dat me verzorgde, de wagen werd van Entebbe naar een garage in Kampala gesleept en daar gerepareerd. Als ik met de auto over de modderwegen uit de stad kwam, was de tuinman al met de wagen aan het wassen, voordat ik binnen was. Tien dagen later vervolgde ik geheel hersteld van de malaria en volledig uitgerust mijn weg naar Gabarone, de hoofdstad van Botswana.

Dag 54, Woensdag, 5 november 2008, Neuvy Saint Sépulchre - Gargilesse 24 km.

Gistermiddag om drie uur begon de regen. Als ik om acht uur de deur uit stap regent het nog. Om tien uur drink ik in Cluis een kopje koffie, het regent nog. Koud is het niet. Als ik om half twee in Gargilesse het enige restaurant binnenstap is het niet droog geweest. De eerste twaalf kilometer verder is er geen overnachtingsmogelijkheid, dus boek ik hier een kamer. Het eten was duur, de kamerprijs valt enorm mee. Nu maar hopen, dat het morgen droog is.
Na drieën is het restaurant dicht en winkels zijn hier niet Dat wordt weer water drinken en honger lijden. Ik zit helemaal alleen in dit hotel. Zojuist werd er aangebeld en niemand deed open.
Gargilesse vermeldt op het plaatsnaambord dat het één van mooiste dorpen van Frankrijk is. Ik ben er vanmiddag doorgewandeld. Er is niets te doen. Misschien dat er in de zomer wat meer toeristen zijn, maar ik vrees van niet, want dan zou ik meer horeca verwachten. Er zijn hier wel wat galerieën van kunstenaars en ik liep even binnen bij een winkel die alleen maar zeep verkocht. Al de uitgestalde stukken zeep zagen er lekker uit, maar het was echt allemaal zeep. De kerk vermeldt dat ie gebouwd werd in de twaalfde eeuw. Binnen waren wat fresco’s te zien.

Morgen zal ik eens lopen te filosoferen over discriminatie. Er wordt heel wat af gediscrimineerd in Afrika. Ik ben zelfs voor discriminerende uitspraken door de politie in burger in Kameroen opgepakt.

Dag 55 Donderdag, 6 november 2008, Gargilesse - Crozant 19 km.

Als ik kort na zevenen het hotel uitstap is het nog donker en in meer dan veertig uur niet droog geweest, De routebeschrijving kan ik nog niet lezen, dus maar verder over de grote weg. Na vijf kilometer na de eerste koffie in een dorpje regent het zo waar niet meer, ongelooflijk. Vrolijk stap ik verder over de grote weg. Zes kilometer verder zo waar een levend dorp, weer een koffie en het is nog steeds droog. Nu maar de beschrijving gevolgd. Dat wandelt toch wat ontspannender, ook al zitten er stukken tussen die bar slecht zijn. Met de middag ben ik in Crozant, een zo te zien toeristisch dorpje, waar de drie hotels allemaal dichtzitten. In een plaatselijk café wordt ook wel een maaltijd verstrekt en ik hoor dat om half drie de mairie weer open gaat, die een eigen onderkomen voor pelgrims exploiteert. Nog een half uur dan ga ik daar op af. Winkels zijn hier wel.

Dus nu zal ik wat op papier zetten over discriminatie met name rassendiscriminatie in Afrika.
Het schoolvoorbeeld van rassendiscriminatie is lange tijd te vinden geweest in Zuid Afrika. Toen ik daar binnen kwam, vanuit Botswana, had ik net beleefd dat op een nacht in Gabarone het Zuidafrikaanse leger was binnengevallen en daar twaalf ANC-leden die naar Gabarone waren gevlucht, doodgeschoten had. Mede daardoor was bij mij het beeld ontstaan, dat de zwarten in Zuid Afrika ongeveer een zelfde soort leven leidden als wat ik dacht dat de Joden hadden beleefd in de dertiger jaren in Duitsland. Het bleek me later dat ik dat beeld behoorlijk moest corrigeren.
Maar voorlopig stond ik nog aan de grens en ik meldde me aan het loket. Binnen zag ik wel ambtenaren, maar die namen geen enkele notie van me, want ik merkte niet meteen dat ik aan het loket voor zwarten stond.
Toen ik me aan het loket meldde voor blanken werd ik correct behandeld.
Later bleek me dat blanken in persoonlijke verhoudingen heel zorgvuldig omgingen met zwarten. Ook zag ik na een kleine twintig zwart Afrikaanse landen bezocht te hebben, dat de zwarten het materiëel gezien nergens beter hadden dan in Zuid Afrika. Maar dat mocht je toen in Nederland niet hardop zeggen en nou misschien nog niet.

In veel Afrikaanse landen onderging ik als blanke een positieve discriminatie. Sloot ik ergens achteraan in een rij, op het postkantoor of bij een bank, dan werd ik altijd gedwongen de voorste plaats te gaan innemen. Wie zal het zeggen of dit positieve discriminatie is of gewoon gastvrijheid?
Negatieve discriminatie als blanke ervoer ik in Togo. Op een middag ontmoette ik daar een blanke Amerikaan, die via het Amerikaanse Peace Corps werkte aan de verheffing van het peil der lokale bevolking. De man vroeg me bij hem te komen slapen, want hij durfde niet meer alleen in zijn huis de nacht door te brengen. Inderdaad spookten er ’s nachts allerlei gedaantes om zijn bungalow. Of het echt levende wezens waren, of dat wij ze alleen maar zagen omdat we behoorlijk aan de hash waren geweest, zal wel altijd een vraag blijven.
De volgende dag zaten we in een restaurant, waar steeds meer zwarten binnenkwamen, die duidelijk op ons gericht waren. Op een gegeven moment stonden wij op en verlieten het lokaal. Met ons stroomde het hele lokaal leeg, iedereen liep achter ons aan en de menigte begon in koor te schreeuwen. “Les blancs sont fous, les blancs sont fous!” Steeds weer moesten we horen dat wij blanken dwazen waren. Het voelde niet zo heel erg comfortabel, ook al omdat de groep achter ons steeds groter werd. “Les blancs sont fous, les blancs sont fous!” Hoe zou dit aflopen? vroeg ik me toch wel enigszins gespannen af. Mijn gastheer had wat meer ervaringen met zulke situaties. Nadat het wel twintig keer geklonken had dat de blanken gek waren draaide hij zich om en schalde over de hoofden van de menigte heen “Et les noirs sont noirs! Met andere woorden: “De zwarten zijn zwart en daar kom je nooit meer van af”. Het mag discriminerend klinken, maar het was wel onze redding. Onze volgelingen verstrooiden zich en wij konden opgelucht en ongestoord verder.

Een ander vorm van rassendiscriminatie overkwam me in Kameroen. Heel vaak had ik al met mensen gepraat over de vele kansen die ze lieten liggen om tot ontwikkeling van hun land te komen. Vaak kreeg je dan te horen:”Je hebt wel gelijk, maar jij bent blank en wij zijn zwart”, een dooddoener die ik dan beantwoordde met “dan moet je je maar eens een keer goed wassen, dan word je misschien wel net zo wit als ik”. Discussie gesloten.
Op een middag zat ik in een café te praten met een man links van mij tot er rechts naast me een ander ging zitten, iets beter gekleed dan de rest, Meteen mocht ik deze vent al niet. Hij wilde iets van mij, dat ik niet wilde. Hij probeerde met me te praten, maar ik wimpelde hem af.
Dat was meneer niet naar het zin. Hij trok steeds weer mijn aandacht, streek zich toen opeens over zijn onderarm en vroeg op een provocerende toon: “Wat vind jij van mijn hui-huid?”. Mijn gevoel van donder op vent sprak ik in het Frans uit met de zo vaak gebruikte woorden ”je moet je eens een keer goed wassen, dan word je misschien wel net zo wit als ik”. Mis Jan, helemaal mis! Tot overmaat van ramp kwam er over straat een bruiloftstoet, zoals je die kant op wel vaker meemaakt. Iedere auto in de stoet produceert zo veel mogelijk lawaai. Hier werd het lawaai aangevuld met een orkest op een pickup en ook het bruidspaar stond op de bak van een pick up. Horen en zien verging de omgeving. “Hartstikke gek zijn die lui”, had ik willen zeggen. Mijn Frans schoot echter te kort en wat ik zei klonk vertaald als “hij is gek”, koren op de molen van de vent die naast me zat, want de blanke bruidegom had een zwarte bruid gekozen en daarom zou ik gezegd hebben dat ie gek was. De man van de provocatie verdween en ik voelde dat er wat mis was. Ik dronk mijn glas leeg en verdween naar buiten. Daar stond de vent bij mijn fiets en op straat stond een wachtende taxi. De kerel gebaarde mij dat ik in die taxi moest stappen, daar voelde ik uiteraard weinig voor. Ik wilde gewoon mijn fiets pakken en verder rijden. Een toegesnelde geüniformeerde politieagent gebood mij ook in de taxi te stappen, maar ik wilde mijn fiets niet onbeheerd laten. Ik moest dan maar achter de taxi aan rijden. Waar naar toe? Dat wist ik niet. Op mijn dooie gemak reed ik achter de taxi aan. Het ging dwars door de stad en we stopten bij het politiebureau. Daar ontpopte de onsympathiekeling zich als politieagent en gebood de geüniformeerde politie proces verbaal op te maken. Ik kon niets ontkennen van de feiten die neergeschreven werden, alleen de interpretatie deugde voor geen cent.
Ik moest geduld hebben en als mijnheer de geheimagent van het toneel verdwenen was, dacht ik het met de geüniformeerden wel te kunnen redden. En dat lukte. Meneer de geheimagent verdween op een gegeven moment, misschien wel naar een nieuw slachtoffer. Daar zaten we dan en ik besefte, dat de feiten de feiten waren en wanneer de neergeschreven woorden hoger op zouden komen in de hiërarchie van de bureaucratie het weleens een langdurige procedure zou kunnen worden. In die tijd hadden ze in Kameroen nog geen televisie. Amerikaanse rechtbank series kenden ze nog niet. Ik stak daarom mijn duimen achter mijn hemd en begon aan mijn pleidooi als een volleerd tv advocaat. Allereerst gaf ik de feiten volmondig toe. Ik kon niet anders, want er stond geen onwaar woord in het proces-verbaal. Maar ik begon al wandelend van links naar rechts en weer terug een heel andere kijk op mijn uitspraken te geven. Ik moest er in de eerste plaats voor zorgen dat de sympathie naar mij uitging. Ik moest zien dat ik de lachers op mijn hand kreeg. En verduld, dat lukte. De agenten lachten zich een bult, ze bescheurden zich, sloegen met de handen op tafel in opperste amusement. Toen wist ik dat ik het pleit gewonnen had. Men nam het papier, verscheurde het demonstratief en liet me gaan. Maar a lee, ik was nog niet uit de moeilijkheden ook al stond ik buiten. Naast het politiebureau bestelde ik een biertje aan een stalletje. Dat bier kostte twee vijftig, zal ik maar zeggen en ik betaalde met tien. Maar ik kreeg geen wisselgeld terug. Neen, ik had mijn rechten verloren, omdat ik zo lang bij de politie was vast gehouden. Ik wachtte en wachtte, maar de zeven vijftig waar ik recht op had verschenen niet. De mensen in Kameroen zijn erg religieus en toen ik het flesje leeg had en de verkoper geen aanstalten maakte om me mijn wisselgeld terug te geven, beet ik hem toe: “Ik hoop dat onze lieve heer het jou vergeeft”. “Wat?” Vroeg de man? “Wel, dat je mij mijn wisselgeld niet teruggeeft”. Ogenblikkelijk schoof hij mij de mij toekomende zeven vijftig toe, maar ik beet hem toe: “Nou is het te laat, het is nu een kwestie tussen jou en onze lieve heer.”

Ik zit hier in deze Franse refugio helemaal alleen. Alles is hier aanwezig, behalve warm water. Nou ja, de verwarming is ook gebrekkig. Maar dat heb ik opgelost door in de keuken te bivakkeren. Daar staat een enorm gasfornuis waarvan ik twee pitten heb aangestoken. Ik moest daarvoor wel eerst een aansteker kopen, want ik rook niet meer en wat zal je dan met een aansteker doen?. Waarvoor dit gebouwtje nu oorspronkelijk is opgezet, is me niet duidelijk, maar ik heb hier een bed op matrassen op de grond, ik kan hier koken, ik kan hier alles wat ik wil, behalve douchen want er is geen warm water. De oplossing voor het douchen is gevonden in de camping, daar kan je gratis gebruik maken van de douche. Ik doe dat maar niet, want de camping zal wel gesloten zijn, evenals de drie hotels die voor deze plaats in mijn beschrijving vermeld worden. De mevrouw die dit beheert vertelde me dat ze zo laat in het seizoen geen pelgrim meer verwacht had. Tja waarom niet? De dagen zijn weliswaar nu veel korter dan in maart, maar het is niet koud en als ik het goed bekijk regent het in het voorjaar nog veel meer dan nu in de herfst. Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. ’t Is wel verfrissend om te merken, dat je bij de mairie, waar ik me hier ook weer gemeld heb niet afgescheept wordt.. Als vanzelfsprekend krijg ik hier een plaatsje, terwijl de kosten om dit gebouw te exploiteren veel hoger moeten zijn dan wat ik betalen moet, dat is minder dan wat een pakje sigaretten kost.

Dag 56 Vrijdag, 7 november 2008, Crozant 2 km.

Het regent en het regent en het blijft regenen. Bij het opstaan is het droog, maar als ik een uurtje later de deur uitstap regent het behoorlijk. Het is licht, dus ik kan wel de beschrijving volgen. Het eerste stuk is zo glibberig dat ik gauw de weg weer opzoek. Ik zie mezelf al liggen op zo’n glibberig pad, uitgegleden en niet meer in staat om op te staan. Neen, merci. Op de weg begint het ook nog te waaien recht in mijn gezicht en het regent steeds harder. Dit is geen doen. Ik ben nu na een kwartiertje al behoorlijk nat. Verstandig zijn en terug naar het café. Daar kan ik droog de regen afwachten en als het te lang duurt maar weer gewoon nog een nacht in de refugio.

De hele morgen blijft het regenen. Na de maaltijd wordt het droog, maar als ik nu nog ga wandelen moet ik de hele etappe afleggen, want tussen begin en eindpunt staat uitdrukkelijk vermeld dat er geen overnachtingsmogelijkheden zijn. Maar een rustdag is ook weleens goed. Gelukkig kan ik zo weer in de refugio terecht. En in de middag schijnt af en toe de zon zelfs. Het is doodstil in de refugio. Ik weet nu precies hoe ik het bed moet opbouwen. Ik zal vannacht ook wel de enige gast blijven en ik heb gemerkt dat de stenen vloer behoorlijk koud optrekt door de matrassen, dus wat let me om een paar matrassen op elkaar te stapelen. Ondanks de ongunstige weerberichten, die me verteld worden en die ik ook lees in de krant ben ik van plan morgenochtend in het donker te vertrekken. Dan loop ik over de route nationale, een etappe van vijf en twintig kilometer en kom dan aan in een stad waarvan ik nog nooit gehoord heb, maar die volgens de beschrijving alle faciliteiten biedt. Er moeten daar zelfs vier hotels zijn. Maar het is morgen zaterdag en dan zal de toerist informatie wel gesloten zijn. Daar verbaas ik me hier in Frankrijk wel een beetje over. In iedere stad is de toerist informatie geopend, niet in het weekend natuurlijk, maar wel door de week. Die bureaus zijn altijd nog gemakkelijk te vinden geweest en hoewel ze vaak bemand worden door personeel dat niet begrijpt dat je niets van de stad kent, lukt het toch bij enig aandringen wel om de aangeboden informatie ten eigen nutte aan te wenden.

Dag 57, Zaterdag, 8 november 2008, Crozant – La Souterraine, 30 km.

Zelfs zonder bril zie ik ’s nachts de sterren schitteren. Om kwart voor zeven als ik de deur uit stap is het wel nog donker, maar ook droog. Wat ik gisteren vreesde, gebeurt vandaag, maar vandaag is het niet zo erg, omdat het droog is. Ik kom aan het dwalen en om acht uur sta ik voor een hek dat de weg afsluit. Er zit niets anders op dan terug te gaan naar het punt waar ik waarschijnlijk één weg te vroeg links afgeslagen ben, maar het blijft droog. Om negen uur bereik ik het punt waar het fout gegaan is, jammer van de verloren kilometers, maar niks aan te doen. De beschrijving van de dorpen die ik passeer is redelijk positief, maar er is zelfs nog geen kop koffie te koop. Om twaalf uur een dorp met een bakker, maar een restaurant is er niet. Ik loop al meer dan vijf uur onafgebroken. Geen rust in een restaurant, wel dan moet ik me maar behelpen in de luwte van een bushokje. Vijf kilometer verder ligt La Souterraine, het eindpunt voor vandaag. Daar vind ik weer de al zo vaak meegemaakte situatie. Het ene na het andere hotel is definitief gesloten. Het enige hotel dat wel open is lijkt me erg duur. Wat te doen? Om een hoek hangt aan een gevel een verwijzing naar een Chambre d’Hote, honderd meter verder. Op de aankondigingen aan het huis lees ik dat het een onderkomen speciaal voor pelgrims is, met een speciale pelgrimsprijs. Een moeilijk Franssprekende vrouw vertelt me dat ik wel eerst mijn rugzak kan stallen, maar dat ze pas om half vijf open gaat. Mij een zorg, ik verdwijn weer in de stad, vind zowaar nog een Nederlandse krant van de vorige dag, doe wat inkopen en dan is het tijd om naar het pension te gaan, geëxploiteerd door een jong Engels echtpaar in een ouderwets groot huis en heerlijk weer eens onder de douche.

Dag 58, Zondag, 9 november 2008, La Souterraine – Bénévent-l’Abbaye, 21 km.

Het is weer zondag in Frankrijk, dat betekent vandaag weer eten in een duur restaurant, waar de koks minder lekkere dingen produceren dan de vorige week. Dat betekent ook kort na drieën aankomen in een dorpje waar de weinige zaken allemaal dicht zitten tot de schaarse horeca aan toe. Het hotel is nog even open, maar hanteert een prijs die me doet besluiten toch nog wat meer moeite te doen om een goedkoper overnachtingsadres te vinden, Achter de kerk is de pelgrimsslaapplaats, maar alles zit potdicht. Er zijn geen mensen op straat. De zusters die ook slaapplaatseen zouden aanbieden antwoorden niet op de bel. Er wordt me gewezen op een gite, om de hoek. Daar hangt een bordje achter het raam met de mededeling dat ze complet zijn, wat maar moeilijk te geloven is, omdat de deur onder het spinrag zit en de laatste weken niet open is geweest. Wel een ander adres van een chambre d’hote. Hoewel de prijs hetzelfde is als een hotelkamer ben ik overstag om dan toch maar een kamer te nemen. Niemand doet ook hier echter open. Dan heb ik nog een adres van een dokter, die pelgrims zou ontvangen. Wat dat inhoudt besef ik nog niet. De straat waar de man woont is maar moeilijk te vinden. Als ik het eindelijk kan vragen sta ik er bijna in. De dokter doet open als ik op de bel heb gedrukt, een hele drukke man van over de tachtig. Zijn vrouw inviteert me direct voor een kop thee. De dokter is een enthousiaste pelgrimagefan en hij heeft de sleutel van de slaapplaats. Hij stopt me vol met allerlei instructies. Tekent op mijn kaarten de route die ik moet volgen, omdat de historische route in deze tijd van het jaar veel te nat en modderig is. Dan wandelt hij met me op naar de slaapplaats. Ook weer allerlei instructie, waar ik de nieuwe route op papier morgenochtend kan aanschaffen, waar de bakker is, en waar de supermarkt, winkels die ik zelf ook al allemaal gezien had. Als we verder wandelen naar de slaapplaats hoor ik achter mij “Santiago de Compostela” met een onmiskenbaar Nederlands accent. Een Brababts echtpaar is op zoek naar een expositie, die ook vandaag gesloten is, zo weet de dokter. Dus nodigt hij ze maar meteen uit om de gite te gaan bekijken. Het echtpaar kijkt toe hoe ik onderwezen word in alle facetten voor een goed gebruik van de slaapplaats. Van deur openen met de goede sleutel tot scheiding van het afval, tot het verduisteren van de slaapplaats toe. Of de dokter vergeet het of hij denkt dat ik het doorspoelen van de wc wel beheers. Als hij weg is ben ik blij van deze goedbedoelende maar o zo drukke man af te zijn.
‘t Is nog steeds zondag, dus weer wordt het water drinken en wat ontbijtresten opeten. Morgen komt er wel ergens nieuwe voorraad. Maar ’t blijft toch wat koud op de slaapzaal met een fleece deken over me heen, zonder verdere chauffage.
In het gastenboek lees ik dat er twee Canadezen uit Quebec vier dagen voor me uit zijn.

Dag 59, Maandag, 10 november 2008, Bénévent-l’Abbaye – Châtelus-le Marcheix, 19 km.

Geen gesnurk was er te horen de hele nacht, gesnurk en gesnuif en ander slaapverstorend lawaai waar deze refugio’s om bekend staan. Ik ben heerlijk alleen en niemand die me stoort. Ik kan ook net zo veel dekens nemen die ik nodig heb, zonder dat ik iemand anders te kort doe. Ik doe het kalm aan, want het zal maar een korte etappe worden en voor ik op stap ga wil ik toch eerst wat eten aanschaffen in de winkels die om acht uur open gaan.
Als ik op straat sta is daar het dagelijks leven dat gisteren even gestopt was weer op gang gekomen. Wat een veel prettiger indruk maakt zo’n plaatsje dan toch.
Er staat een felle tegenwind, maar tot elf uur blijft het droog. Dan een klein buitje en om goed twaalf uur ben ik al het etappe eindpunt. Daar is een restaurant en ik kan er ook een kamer krijgen tegen een redelijke prijs, dus om een uur ben ik al weer gesetteld en heb ik de hele dag nog om wat te schrijven en boodschappen te doen, maar dat kan pas na half vier.

Een paar dagen geleden noemde ik al even de inval van het Zuidafrikaanse leger in Gabarone. Gabarone is de hoofdstad van Botswana. Botswana is een heel dun bevolkt land. Het bestaat voor een heel groot gedeelte uit de Kalahari woestijn. Er wonen zwarten en Bosjesmannen, die geel van kleur zijn. Die Bosjesmannen bevolken de woestijn en staan erom bekend dat ze uit alle mogelijke hoeken en gaten drinkwater te voorschijn weten te halen. Ik geloof dat Botswana drie keer zo groot is als Frankrijk, hoewel er maar een paar miljoen mensen wonen.
Ik moest de wagen in Gabarone afleveren aan de universiteit, bij een Nederlander die daar gastdocent was. De man was een achterkleinzoon van Friedrich Engels, de vriend en financier van Karl Marx. Hij droeg ook nog de achternaam van zijn beroemde grootvader. Zoals dat vaker gaat in den vreemde als je met Nederlanders in aanraking komt, dan nodigen ze je uit om te blijven slapen. Zo deed ook de heer Engels die een royaal huis bewoonde met in de tuin een bediendenwoning waar ik mijn intrek kon nemen. Op de bewuste nacht sliep ik daar ook, tot ik wakker werd van een aantal harde knallen, het klonk beslist anders dan donderslagen, het leken wel schoten,. Ik ging eens naar buiten om te zien wat er loos was, maar kon niets bijzonders ontdekken anders dan dat het nog een paar keer knalde.
De volgende morgen hoorde ik wat er gebeurd was. Het Zuidafrikaanse leger had de grens overschreden naar het twaalf kilometer van de grens gelegen Gabarone en had daar de adressen opgezocht van ANC leden die na hun veroordeling in Zuid Afrika naar Botswana waren gevlucht. Twaalf mensen werden die nacht van hun bed gelicht en ter plekke doodgeschoten, waaronder één man die getrouwd was met een blanke Nederlandse.
De verontwaardiging was de volgende dagen groot in Gabarone. Overal zwermden cameraploegen rond van de VS, en uit Europese landen.
Algemeen klonk in Gabarone sterke afkeuring van deze actie, maar toen ik een paar weken later in een Zuidafrikaans gezin was, hoorde ik een heel andere waardering van deze actie uitgesproken. Daar was men er trots op, wat het leger gepresteerd had.

Deze keer was het geweld niet tegen mij gericht, maar dat gebeurde soms ook wel.
In Venezueala in de hoofdstad Caracas kwam ik nogal vermoeid binnen na de klim van zeeniveau naar duizend meter hoogte over een weg die na de aanleg van de autoweg niet meer gebruikt werd. Maar ik mocht niet over de autoweg. Ik kwam eindelijk Caracas binnen en dacht me even uit te kunnen strekken op een beschaduwd grasveldje, maar dat was niet helemaal naar de zin van een of andere geüniformeerde die daar rondliep met een groot geweer. Toen ik niet gauw genoeg deed wat mijnheer wilde, ontgrendelde hij zijn schietapparaat. Toen heb ik maar snel gedaan wat ie wilde, voordat ie helemaal boos werd.

In Turkije was het geweld iets serieuzer. Ik was met de motor tot aan de Syrische grens gereden, maar de Syriërs die me de eerste keer met de fiets aan de grens een visum hadden verstrekt, wilden me nu niet binnen laten en stuurden me achthonderd kilometer terug naar Ankarra om daar een visum te halen. Klaar ben je! Na een paar dagen rijden leverde ik mijn paspoort in bij de Syrische ambassade en ik zou het aan de het eind van de dag weer kunnen ophalen met visum. Ik had geen zin Ankarra te gaan bekijken, maar ik vond een rustig plekje onder een boom waar ik kon gaan zitten schrijven. Geheel verdiept in mijn schrijverij merkte ik niet wat er om mij heen gebeurde, tot ik lawaai hoorde, opkeek en in de loop van drie geweren staarde. Ik stak mijn handen omhoog en de mannen die gelukkig in uniform waren wenkten me dichterbij te komen. Toen moest ik uitleggen wat ik daar zo in het gezicht van een kazerne zat te schrijven. Het lukte. Ondanks dat ik de mensen geen paspoort kon laten zien vonden ze mijn verhaal toch geloofwaardig en mocht ik gaan.

In Nicaragua waren de Sandinisten de baas toen ik daar met de fiets doorkwam. De Contra’s bleven echter de Sandinisten in een guerilla-oorlog bestrijden. Ik had meer dan genoeg van dit land waar niets meer functioneerde en waar ik genoeg moeilijkheden had gehad tot een arrestatie op verdenking van spionage toe. Ik wilde zo gauw mogelijk naar Costa Rica. Op een avond kwam ik na zessen, tegen het donker worden aan de grens. Mooi niet dat ik er door kon. De grens was voor die dag al gesloten. De volgende dag om acht uur zou ik de eerste kunnen zijn. Je tent op slaan aan de grens was uitgesloten en levensgevaarlijk. Er zat niets anders op dan terug te fietsen uit die gevaarlijke zone, waarvan niet geheel duidelijk was wie daar de zaken controleerde, de Sandinisten of de Contra’s. Ik sloeg water in en na een kilometer of zes vond ik het welletjes, het werd ook al bijna donker. Ik vond een stil plekje en net toen de tent er stond kwam er een ezel langs met een boer. De boer gebaarde mij dat het niet goed was dat ik mijn tent daar had opgeslagen, maar ik bleef, ik had geen zin om weer op te breken.
Ik wilde slapen, dit land vergeten en er zo spoedig mogelijk uit. Helaas, net toen ik me in mijn slaapzak probeerde te wurmen, ik zat nog rechtop, klonk er op een meter of vijf naast mijn tent een schot, even later gevolgd door een schot iets verder weg. Ik zat geheel rechtop, hief de handen omhoog en schreeuwde:”No, no”. Er stond buiten iemand die wat vroeg en ik vond het maar het beste de tent open te maken en te laten zien dat ik niet gewapend was. Wat of ik daar van plan was? Ik wil hier gaan slapen. Al mijn spullen moest ik buiten de tent neerleggen, waar de mannen ze controleerden. Waar ze precies naar zochten weet ik niet, misschien wisten deze Contra’s het zelf ook niet. Ik mocht blijven, maar moest wel gedogen dat één van de mannen de hele nacht voor mijn tent bivakkeerde. Veiliger kon eigen lijk niet, want de Contra’s beheersten dit gebied en zagen mij niet als een gevaar. De volgende dag na een slapeloze nacht was ik binnen een paar uur in Costa Rica waar ik uitgebreid ging vieren dat ik uit de ellende van het Sandinisme verdwenen was.

Toevallig kort na elkaar iets van mijn belevingen in Zuid Afrika en in Nicaragua. In Zuid Afrika was ik in 1985, in Nicaragua in 1987. De beide landen hadden met elkaar gemeen dat het beeld dat er in Nederland van heerste totaal in tegenstelling stond tot mijn ervaringen daar. Van Zuid Afrika mocht je destijd niets goeds zeggen, van Nicaragua mocht je niets kwaads zeggen, want de Sandinistische revolutie gold in Nederland als een geslaagde poging van de Sandinisten om het juk van de dictator Somoza af te schudden. Maar een jaar of zeven na de revolutie functioneerde er niets meer. Ik mocht het land wel in, maar het was mij praktisch onmogelijk me daar normaal te hand haven. Dat begon al aan de grens. Ik kon niet doorrijden, dan werd ik tegengehouden, maar niemand was bereid de noodzakelijk geachte handelingen te verrichten om deze bureaucratie binnen te treden, tot een jongetje van twaalf jaar mijn zijn diensten aanbood. Hij geleidde mij langs alle loketten en toen kwam het best in orde al duurde het ook een paar uur.
Tijd dus om eens een restaurant op te zoeken om een stukje te eten. Maar de restaurants in hun socialistische weelde hadden geen enkel belang meer om een kapitalistische hongerige fietser van spijs en drank te voorzien. :”No, hay”, klonk het dan als ik wat te eten trachtte te bestellen. “No hay” en anders hadden ze niet. Dan maar naar de bakker en de kruidenier, maar die waren ook niet dik gezaaid. Ik vond ze in ieder geval niet. Uit de supermarkt werd ik geweerd, want ik moest een pasje hebben om daar te mogen kopen. Eerst denk je dan nog dat je voor de deur van een soort groothandelswinkel staat. De tweede dag ’s morgens vond ik op het marktplein een sinaasappelenkoopman. Ook sinaasappelen kunnen de honger enigszins bestrijden, dacht ik en warempel ik kon me wat sinaasappelen aanschaffen. Sta ik net de eerste te pellen, komt er een jongeman in uniform met korte broek gekleed en vraagt op een mij niet geheel sympathieke toon om mijn paspoort. Welaan dat kun je zien, maar ik laat het niet aan iedere padvinder zien. Dus wil je mijn paspoort zien, laat dan eerst jou legitimatie zien. “Immigratiepolitie”, zo jong al? Meekomen! En daar fietste ik in een mengeling van verbazing, woede en honger achter deze padvinder met immmigratielegitimatie aan. Bij het bureau mocht ik mijn fiets neerzetten en mee naar binnen. Er kwam nog zo’n broekje bij en toen begon het verhoor, dat ik helemaal niet serieus nam. Ik vertelde dat ik honger had en nergens een maaltijd kon bemachtigen, omdat restaurants me de hele dag geen maaltijd verstrekt hadden, doch steeds mij “No hay “ hadden toegevoegd. Dat was niet waar, dat bestond niet; sinds de revolutie had iedereen in Nicaragua voldoende te eten en de restaurants waren voorzien van alles wat ze nodig hadden. “Kan allemaal wel waar wezen, maar tegen mij werd in restaurants steeds gezegd “No hay” dat betekent zoiets als hebben we niet” “Onmogelijk”, nou ik zou spoedig overtuigd zijn van het tegendeel. De telefoon werd gepakt, restaurant nummer 1 meldde zich en kreeg te horen:”Met de immigratiepolite, hier tegenover ons zit een groot leugenbeest van een kapitalistische toerist, die beweert dat er in Nicaraguaanse restaurants geen maaltijden verstrekt worden aan buitenlanders”. “Hoe durft die vuile imperialist, dat te beweren? Sinds de revolutie is er meer den genoeg eten voor alle mensen in Nicaragua” of woorden van gelijke strekking die deze restaurateur ten beste gaf. Restaurateur nummer 2 reageerde niet anders. Triomfantelijk werd de hoorn op de haak gelegd. “Nu had ik zelf gehoord wat een gigantisch leugenbeest of ik was. Maar eigenlijk kon ik dat zelf niet helpen want mijn bedorven kapitalistische geest was een product van de verdorven kapitalistische wereld waarin ik grootgebracht was.


  • 11 November 2008 - 18:38

    Mart En Marian:

    leuk verhaal Jan, wij zijn met de 508 in gargilesse geweest en vonden de omgeving prachtig, inderdaad, het dorpje heeft veel kunstenaars en muzikanten ,maar die zullen alleen zomers exposeren en spelen, we wensen je weer plezierige km , en volgen je, groet!

  • 11 November 2008 - 20:39

    Teun Uit Deventer:

    Ik moet nodig eens even reageren op je uitvoerige verhalen; heel aardig dat allemaal nog eens te lezen van die vorige reizen. Wat jammer dat je zoveel regen treft op je lange reis. Met Mark was ik in okt. in Otterbach bij Ramstein Dld. We bezochten in St. Avold France het US ereveld.
    We hadden dezelfde ervaring als jij, geen restaurant te vinden naar onze zin. Later aan de N 3 een goede Auberge met prima maal. We hadden toen mooi weer en prachtige herfstkleuren.
    Jan, ik hoop je over over een poosje weer eens te spreken en te vertellen over wat wij deze zomer beleefden.
    Voor nu de hartelijke groeten van ons beiden.
    Teun.

  • 12 November 2008 - 08:26

    Gerrit :

    Wat een avonturen kan een mens beleven in en buiten Europa. Heb je niet de neiging Afrika nog eens dunnetjes over te doen of de toestand in Nicaragua te bezien?
    Overigens, toen wij ooit in Lourdes waren hoorden wij het Marialied continu uit duizenden kelen.
    Is er eigenlijk ook een Jacobuslied en zing jij dat dan solo?
    Fijne wandeling verder.
    Hartelijke groeten uit de Liemers, Gerrit

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Verslag uit: Frankrijk, Saint-Léonard-de-Noblat

Mijn eerste reis

Recente Reisverslagen:

18 December 2009

Prettige feestdagen

18 Oktober 2009

Oost west, thuis best? Of eind goed, al goed

05 Oktober 2009

De laatste loodjes

27 September 2009

Kom je over de hond

17 September 2009

Es viva Espagna
Jan

Actief sinds 11 Aug. 2008
Verslag gelezen: 980
Totaal aantal bezoekers 86806

Voorgaande reizen:

25 Januari 2011 - 31 December 2020

Onbekende duur

15 April 2010 - 15 Augustus 2010

Omweg naar Rome

15 September 2008 - 15 April 2009

Mijn eerste reis

Landen bezocht: