Veel regen, weinig zegen - Reisverslag uit La Châtre, Frankrijk van Jan Bloemendaal - WaarBenJij.nu Veel regen, weinig zegen - Reisverslag uit La Châtre, Frankrijk van Jan Bloemendaal - WaarBenJij.nu

Veel regen, weinig zegen

Door: Jan Bloemendaal

Blijf op de hoogte en volg Jan

03 November 2008 | Frankrijk, La Châtre

Dag 42, Vrijdag 24 oktober 2008, Vézelay,

Gezellige boel is het hier. Ik zit in mijn eentje in een dertiende eeuwse slaapzaal met dertien bedden, maar ’t is gelukkig vrijdag de vierentwintigste.

Wat Sint Japik betreft, ik heb hem ten onrechte van kwade bedoelingen beschuldigd met zijn actie om water over mijn laptop te gooien. De beste brave ziel probeerde het ding met de wijwaterkwast te zegenen, zoals de pastoor ook wel doet met auto’s en motoren, maar Sint Jacob, niet helemaal op de hoogte van de kwetsbaarheid van digitale instrumenten, heeft wat al te royaal met de kwast gezwaaid. Hij heeft schuld bekend, maar kan de schade niet vergoeden. Wel aan dan, zo heb ik nog wat te vergeven ook.

Gistermiddag in Avallon nog even naar de kapper geweest. Deze keer een vlotte kapster, die in tien minuten klaar was. Het resultaat was er dan ook naar. Gelukkig draag ik meestal een hoed.

Kappers heb je overal ter wereld nodig en overal hebben ze een eigen stijl of knipwijze, hoe wil je het noemen? De beste kappers wonen op Cyprus, althans dat zei die kapper daar zelf. Een kapper op Cyprus is opgeleid in good old mother England en na zo’n opleiding in dat daar verafgode land kan er bij de kapper niets meer stuk. Deze had bedacht dat er op de rand van mijn oren ook haren groeien, die gekort moeten worden. Hij bediende zich van een wattenstaafje, dompelde het in spiritus en stak er de brand in. De oorharen werden er vervolgens afgeschroeid.
In Algerije zat ik eens onder het mes bij een barbier, die geen enkel woord sprak in een taal die ik ook verstond. Als ik mijn hoofd van stand veranderen moest, petste hij ertegen aan met zijn middelvinger die eerst door een blokkade met zijn duim op spanning gebracht was. Ook zonder de Arabische taal machtig te zijn deed ik wat de kapper wenste.
In de Soedan zat de kapper met zijn handen in het haar. Hij had nog nooit het steile haar van een blanke geknipt. Ik moest hem moed in spreken om er toch maar aan te beginnen. Deze kapper, in een klein dorpje ergens in de Soedan, vervulde binnen de dorpsgemeenschap een zeer belangrijke rol. De dorpelingen mochten bij hem gratis in de enige spiegel van het dorp komen kijken.
Nu we het toch over kroeshaar hebben; in Guatemala maakte ik het op een landerige zaterdagmiddag mee dat twee negers stomdronken aan een cafétafel met een aansteker om de beurt de kroeskop van de ander in vlam trachtten te zetten. Toppunt van verloedering.
In Brazilië lukte het me pas bij de derde kapper duidelijk te maken wat ik wenste. Ik had op Curaçao mijn kop helemaal kaal laten scheren en kort daarna had een krant mijn verhaal met foto afgedrukt. Toen ik een paar maanden later weer mijn hoofd liet scheren en niet op de hoogte van het Portugese woord voor kaal zijnde, gebruikte ik de woorden dos millimetros en wees op de krantenfoto. “Entende?” Begrijpt u?” “Si, si, si!”, klonk het dan en vervolgens werd er heel voorzichtig over de vingers getracht mij van twee millimeter haar te ontdoen. Drie maal uitleggen, drie keer gehoord dat het begrepen werd en drie keer niet begrepen, was voor mij genoeg om de doek af te doen en heen te gaan. Dit herhaalde zich bij de volgende kapper, maar de derde begreep dat er maar twee millimeter moesten blijven staan.

Tja, kappers zitten natuurlijk altijd met het probleem, dat wat er af is er de eerste paar weken niet weer bij komt, behalve ….
Van de zomer ging ik in Riga naar een kapster die niet geheel foutloos Engels sprak. Ik legde uit wat ik wilde en vervolgens zei zij wat ze ging doen. Ze greep mijn haardos aan de zijkant, met de woorden “here I make it shorter”, verplaatste toen de hand naar boven op het hoofd en liet horen “and here I make it longer”. Dat wilde ik natuurlijk weleens meemaken een kapster die de haren langer ging maken.
Kappers; overal op de wereld vormen ze een hoofdstuk apart, sommigen knippen ook je wenkbrauwen of je neusharen. In Letland verleden jaar durfden twee kapsters mijn baard niet te knippen. Eerst bij een kapster die wat Duits sprak lukte het me duidelijk te maken, dat die baard er helemaal afmocht. Trouwens net als in Brazilïe doe ik ook elders in warme streken, dan laat ik mijn hele hoofd kaal scheren. De kapper, waar ook ter wereld, reageert dan altijd met een gelukzalig lachen. Waarom?

Het ziet er naar uit, dat er vannacht geen pelgrims bijkomen. Ongezellig, maar wel rustig.

Dag 43, Zaterdag 25 oktober 2008, Vézelay - Corbigny, 36 km.

Zwaar zal het vandaag worden, heel zwaar. De eerste etappe met routebeschrijving langs de originele Jacobsweg, bestaande uit asfalt maar ook uit bultige Romeinse sporen, steile bospaden, modderige veldwegen met grote waterplassen en wat voor ellende er nog maar meer te bedenken valt. Kortom ik krijg het vandaag allemaal in één keer.
Het slaat net acht uur als ik de slaapzaal verlaat. Het is nog tamelijk donker. Maar dat is niet zo erg, want een kwartier lang loop ik nog bergafwaarts door het stadje Vézelay. Twee en een halve kilometer gaat het terug naar St.Père waar ik gisteren ook al was. Tot een uur of elf blijft het mistig met kort zicht. Om tien voor twaalf ben ik in een dorpje met een restaurant, nog wel eenentwintig kilometer te gaan na de maaltijd, maar met een lege maag is dat ook maar niks. Kort na het middagmaal vermeldt de beschrijving dat Vézelay op de achtergrond te zien is. En ja, heel in de verte zie ik het stadje hoog boven de omgeving zweven. Een machtig gevoel, te beseffen, dat je al zo ver gelopen hebt sinds de morgen. Was het vanmorgen mistig en koud, na de middag is het zelfs warm. Bij steile klims, gutst het zweet van mijn gezicht. Af en toe neem ik de hoed af en dat is heerlijk fris. Om half zeven wandel ik Corbigny binnen. De supermarkt is nog open voor wat broodbeleg en de bakker verkoopt me ook nog een baguette, dan op naar de Turk voor een kebab.
Wat zal ik doen? Zoeken naar de pelgrimsslaapplaats of een hotel nemen? De wachtende man die ik bij de Turk aanspreek blijkt een Nederlander te zijn, die hier vroeger gewoond heeft. Hij kan niks vertellen over de adressen die ik opnoem. De Turkse meiden achter de vitrine weten ook niets over de adressen. Ik ben behoorlijk moe, niet in de stemming om nu nog uitgebreid een paar adressen te gaan uitpluizen, waar ik dan mogelijk nog bot vang ook. Laat ik nog maar een hotel nemen.
Dan zien we morgen wel weer verder.


Dag 44, Zondag 26 oktober 2008, Corbigny - Prémery, 34 km.

Slechts twee kilometer minder dan gisteren maar het voelt alsof het maar de helft is. Als ik om zeven uur de deur uitstap is er van mist niks te bekennen. Het stadje is niet groot. Al spoedig blijkt het buitenaf dat er hier en daar wel wat mist hangt, maar de wereld zit niet dicht, zoals gisteren. Het is zondag, maar in geen enkel dorp of gehucht beieren de klokken om de gelovigen naar de mis te roepen. Om twaalf uur neem ik mijn overgebleven ontbijtspullen als middagmaal op de stoep van de kerk in Moussy. In het hele dorp is niemand te zien. De streek maakt niet zo’n verlaten indruk als enkele honderden kilometers noordelijker, maar veel mensen schijnen er toch niet te wonen in de vele en meestal piepkleine gehuchten. Om half vier sta ik al in het eindpunt, Prémery. Er is een Chambre d’Hote, maar daar staat aan de deur dat je telefonisch moet reserveren; een bel is nergens te vinden. Op dus naar het plaatselijke café. Het meisje achter de bar wil wel voor me reserveren, maar zelfs met twee telefoons krijgt ze geen enkel gehoor. “Heb je aan de deur gerammeld?”, vraagt ze me. Dat heb ik eerlijk gezegd niet, maar ik zal het alsnog doen. Na langdurig rammelen verschijnt er inderdaad een man die me vertelt dat de zaak gesloten is. Dan maar op naar de pastorie, misschien dat de pastoor een bed heeft.
Daar ga ik een staaltje Franse hartverwarmende hartelijkheid beleven.
Bij de pastorie bel ik op het bovenste van de drie adressen, maar ik hoor door de installatie, dat er geen pastorie meer is. Dan verschijnt er een dame op het balkon die het net gehoorde nog eens herhaalt. “Maar, wacht!”, zegt ze. Even later komt ze met een mogelijk nog oudere dame naar buiten en vertelt me dat ze me naar de zusters zullen brengen Op het kerkplein, vertellen mensen dat er in het zusterhuis niemand meer te vinden zal zijn.
Dan weten de dames nog een andere oplossing. We sjouwen het halve stadje door en komen bij een restaurant dat op zondag gesloten blijkt zoals het een goed Frans restaurant betaamt. De dames rammelen resoluut aan alle deuren en daar verschijnt een jonge vrouw boven aan een raam. Gelukkig, ze lacht en ik zie haar niet nee schudden. Even later kan ik me installeren op een redelijke kamer. Maar ik was overal blij mee geweest, je kunt in Prémery zo weinig eisen stellen op hotel gebied.

Morgen op naar Nevers, dan is het maandag en Nevers is een redelijk grote stad, dus ik verwacht alle mogelijkheden te hebben daar.

Frankrijk op zondag is bijna net kerstavond in Duitsland, alleen kerstavond is het maar eenmaal per jaar. De meeste cafés zijn dicht, de restaurants bijna allemaal. Gezellig uit eten gaan in het weekend kent men hier niet. Vroeger waren op zondag de kerken nog weleens open en dan aansluitend de cafés, maar de cafés openen de poorten niet meer zo lang de kerken de gelovige drinkers niet naar het dorpscentrum lokken.
Maar er is meer aan de hand hier in Frankrijk, waar de dorpen leeg lopen. Vele huizen in de gehuchten staan al jaren te vervallen. De landbouw heeft geen handen meer nodig. De dorpen en de gemeentes zijn ontzettend klein, te klein om een eigen werkgelegenheidsbeleid te ontwikkelen. De jongelui trekken weg, de middenstand er achter aan. Oude mensen gaan dood en jonge komen er niet meer bij. Het is triest. In Nederland kennen we de ontwikkeling ook wel dat de mensen niet blijven wonen op het platteland, maar bij ons worden de vrijgekomen woningen bestemd tot tweede woning of ingenomen door forensen die verder in het dorp weinig anders doen dan er te wonen. Hier zal zoiets wel niet lukken, doordat de afstanden veel groter zijn en openbaar vervoer is er meestal niet.



Dag 45, Maandag 27 oktober 2008, Prémery - Guérigny, 18 km.

Het regent als ik om zes uur op de cour naar de wc ga. Het regent nog als ik om half zeven in het donker de deur uit stap. Het regent nog veel harder als het licht wordt en het giet als ik om half elf een restaurant binnen stap in Gérigny 15 km voor Nevers, doornat en koud tot op het bot. De hoed is doorweekt en begint rood uit te lekken; de kastelein pakt hem op en laat hem drogen in de stookkelder. Eerst maar het eten afwachten en dan zien we wel verder.
Maar à la, nog voor het eten besluit ik toch maar te blijven. Dan kan ik me warm douchen en ben binnen voor de rest van de dag. Tijdens de maaltijd wordt het droog, maar ik blijf hier.

Dag 46, Dinsdag 28 oktober 2008, Guérigny - Nevers, 15 km.

Zonder moeite gooi ik er die vijftien kilometer naar Nevers eruit. Al om half elf ben ik in Nevers, waar de tourist information me weet te vertellen,dat pelgrims altijd slapen in het complex van Bernadette, dat vijfhonderd meter verder ligt. Op dus na de maaltijd in een pizzeria, naar de religieuzen van Bernadette. Eerst niet, maar later toch weer wel is er een kamer voor mij, maar ik kan die pas betrekken om half drie. De prijs lijkt me voor een goedwillend religieuze instelling aan de hoge kant, maar een hotel ben ik nog nergens tegen gekomen. Op dus naar een supermarkt voor wat voedsel en drank. Als ik me kort na half drie meld, begeleidt een jonge vrouw me naar kamer 156. Hoewel overal bordjes hangen met verwijzingen naar de kamers word ik toch niet geacht zelfstandig de kamer te kunnen vinden. Lange gangen lopen we door. Plotseling schijnt er nog wat mis te zijn, maar nee, ik mag toch kamer 156 betrekken. De vrouw doet me voor hoe ik de sleutel moet hanteren. Dan gaat ze me voor op de kamer en demonstreert me dat ik op de kamer de sleutel niet hoef te gebruiken, maar eenvoudig de knip erop kan draaien. Omdat ik niet geheel debiel ben lijk ik ook dit te snappen. Aan het ene einde van de lange gang zijn de toiletten, aan het andere einde de douches. De kamer is van een eenvoud waarvoor commerciële instellingen zich voor deze prijs zouden schamen. Maar wat wil ik? Ik ben religieus geborgen vannacht, ook al lijkt de kamer op een gevangeniscel en straalt het geheel een triestheid uit die de koepel van Breda evenaart. Het is maar voor één nacht, morgen wandel ik verder.

Ik voel me hier in dit religieuze complex van God en alle goede mensen verlaten. Dit religieuze complex is gewijd aan Bernadette van Lourdes, het jonge meisje dat diverse keren Maria zag verschijnen, waardoor Lourdes een van de grootste pelgrimsplaatsen in Europa werd. Later ging Bernadette een leven leiden als geestelijke en dat is dan hier gebeurd. Hier in Nevers is ze ook overleden. Dit complex bevat een museum dat aan haar leven is gewijd. Ik heb geen zin om het te gaan bekijken. Het zal waarschijnlijk geheel opgezet zijn vanuit het twijfelloze van wat Bernadette verteld heeft van wat haar overkomen is.

Bernadette kreeg als jong meisje verschijningen, snelde er mee naar de pastoor, die concludeerde dat ze Maria had gezien. Zelf sprak ze over een dame. De kinderen die bij haar waren hadden niets gezien. Tegenwoordig zouden we zeggen dat dit duidt op hallucinaties, zoals zo vele mensen die meemaken. Het komt er dus op aan hoe je die verschijnselen uitlegt. Zelf heb ik ooit verschijningen gehad van witte figuren en vele jaren later van zwarte figuren. De witte figuren zweefden ’s nachts door mijn slaapkamer en deden geen enkel kwaad. Hoe had ik die kunnen interpreteren? Als engelen misschien? Was ik met die verschijningen naar een goedwillende geestelijke gelopen dan zou hij mij mogelijk verklaard hebben, dat ik engelen had gezien, maar ik vertelde het aan mijn psychiater die me vroeg wat ik er zelf van vond. Ik meende dat het een geval was van rondtrekkende slierten tabaksrook die van de woon- naar de slaapkamer trokken en daar door het door een dakraam invallende licht bepaalde vormen aannamen.
Vele jaren later zag ik zwarte verschijningen, die er ongeveer net zo uitzagen als ik er momenteel zelf uitzie, wanneer ik als pelgrim gekleed ben. Waren dit dan duivels? Ook deze keer snelde ik niet naar een geestelijke, maar als de figuren weer optraden voegde ik ze een krachtterm toe gevolgd door een gebaar van wegwezen en gauw een beetje. Gehoorzaamd werd er in zo’n geval onmiddellijk. Ik heb reden om aan te nemen dat als Bernadette soortgelijk had gehandeld, Lourdes momenteel een vergeten dorpje zou zijn geweest tegen de Pyreneeën aan, net zoals Zutphen, waar mijn verschijningen optraden nooit een bedevaartplaats geworden is. Het gaat er maar om, wat je wilt geloven. En wat je wilt geloven bestaat.
Zalig de mens die in God gelooft.

Dag 47, Woensdag 29 oktober 2008, Nevers – St. Pierre le Moutier, 29 km.

Door mist en kou worstel ik me in de ochtend verder. Soms dreigt de zon door te komen, maar neen het lukt niet. Om half elf ben ik halverwege de dagetappe in een dorpje met een restaurant en een heus F1 circuit. Het heet Magny-Court.
Hier in Frankrijk moeten ze sinds de zomer ook de komische Europese rookverboden toepassen. Het is van de gekke, maar de uitbaatster van dit etablissement vraagt me op zeker moment of ik het erg vind als ze binnen een sigaret opsteekt. Haar man doet om het kwartier de jas aan en gaat voor de deur staan roken.
Als roker heb je tegenwoordig ook in Frankrijk geen leven meer. Blij er al enkele jaren af te zijn.

Na de middag is het opgeklaard en kan ik normaal de wijde wereld inblikken, hoewel er weinig te zien is. Een gewoon coulissenlandschap in herfsttooi. Sommige bomen zijn al kaal, andere zijn nog helemaal in het groene zomerkleed gestoken. Overal lopen er witte koeien in de wei, die vaak een eindje met me oplopen. Dit in tegenstelling tot schapen die op de vlucht slaan als ik er aan kom. Paarden daarentegen komen enthousiast op me af tot aan de draad en als ik dan toch doorloop blijven ze teleurgesteld achter. Kort na vieren ben ik in St. Pierre, een stadje met vier hotels. Net als ik aan de poort van het vierde gesloten hotel rammel stopt er een dame met een auto, die me vertelt, dat zeven kilometer verder op wel een hotel is. Ze geeft me een visitekaartje, waaruit blijkt dat zij de eigenaresse is. Ik heb weinig zin, om nog zeven kilometer verder te lopen om daar pas het bed in te kunnen duiken. Je mag er van uitgaan, dat die zeven kilometer ook nog meer blijken te zijn. Neen, laat ik de pastorie maar weer eens proberen. Maar op weg naar de pastorie schiet ik bij het Hotel de Ville binnen. De burgemeester heeft toch immers de plicht zijn gasten onder te brengen voor de nacht. De jongedame aan de balie weet wel een oplossing. Ze tovert een papier te voorschijn en ik zie dat er de Jacobsschelp op afgebeeld is. Telefonisch krijgt ze nul op het request. Maar het heerlijke is ook weer op dit gemeentehuis dat men er niet aan afschuiven doet. Het gemeentebestuur of de burgemeester schijnt werkelijk verantwoordelijk te zijn voor de nachtrust van passanten. “Dan is er nog één mogelijkheid”, zegt de jongedame, “maar daar is geen douche en geen verwarming”. Maar dat maakt me niet zo veel uit. Ze brengt me honderd meter verder naar een gemeentelijke schuur, waar een bed staat. Er is water en een wc. Er staat een tafel en ik kan er de computer op het lichtnet aansluiten. Morgenochtend moet ik de sleutel in de brievenbus van het gemeentehuis doen en dan hoef ik verder geen tegenprestatie te leveren om hier te mogen slapen. O.k. ik zal me wel redden. Liever dit dan nog minstens zeven kilometer door te moeten lopen.

Maar wat is er toch aan de hand in Frankrijk, begin ik me zo langzamerhand af te vragen. Dit stadje, hoe groot het precies is, kan ik niet inschatten, maar nog niet zo lang geleden hebben vier van de vier hotels de poorten gesloten. Maandag had ik het er nog over met de kastelein van het hotel waar ik toen sliep. Hij vertelde me dat sinds een paar maand de klad er in zit. Had hij normaal altijd zo’n dertig eters met de middag, nu komen er niet meer dan tien per dag opdraven. “Ook het hotel”, vertelde hij, “heeft nog maar sporadisch gasten”. Hij weet dit allemaal aan de krediet crisis. Hier in St. Pierre ook. Nog niet zo lang geleden draaiden hier vier hotels. Nu zijn ze allemaal gesloten. Werkt die kredietcrisis dan zo gauw door? Ziet Nederland er nu ook al heel anders uit, dan toen ik het anderhalve maand geleden verliet? Ik kan het me amper voorstellen. Wel zie ik de dieselprijzen hier aan de pomp. Toen ik hier een maand geleden binnenwandelde zag ik nog prijzen van over de een euro dertig. Vandaag zag ik al een euro twaalf aangegeven. En de diesel is hier altijd duurder dan in Nederland. Zal dan de diesel nu in Nederland ongeveer het prijspeil hebben van een jaar geleden? En dat is allemaal het gevolg van het feit dat hordes Amerikanen te hoge hypotheeklasten op zich genomen hadden. Het komt er dus op neer dat volksstammen Amerikanen een voorschot hebben genomen op toekomstige verdiensten en de rest van de wereld mag dat nu betalen. Dat zal wel weer te kort door de bocht zijn, ondanks de kern van waarheid.
Beleefden we een kleine twintig jaar geleden het eind van het socialisme en beleven we nu het eind van het kapitalisme? En wat gaat daar dan voor in de plaats komen? Een Chinees systeem, of een systeem dat we nog helemaal niet kennen?

Dag 48, Donderdag 30 oktober 2008, St. Pierre le Moutier – Lurcy Lévis , 22 km.

Om half zeven sta ik buiten, doe de sleutel in de brievenbus bij het Hotel de Ville, drink een petit café en besluit de grote weg te nemen naar Le Veurdre omdat het nog te donker is om de kaartbeschrijving te lezen. Het is koud, de wereld is wit na een stevige nachtvorst. De zon brengt de eerste uren nog geen verwarming. In Le Veurdre het zelfde trieste beeld dat ik nu al zo vaak gezien heb; het ene restaurant staat te koop, het andere vermeldt dat het gesloten is. Cafés zijn niet open. Ik neem nu de route, zoals die beschreven is. Na een uurtje ga ik eraan twijfelen of we het droog zullen houden vandaag. Maar zo lang het niet regent, blijft het droog. Om tien uur, midden in een totaal landelijke omgeving dien ik de linker tak van de weg te nemen na een oversteekplaats. Bij een oversteekplaats denk je aan een zebrapad of zoiets, maar het blijkt dat je een beek over moet steken over een aantal stapstenen. In de zomer zal dat met droge voeten wel lukken, als het beekje bijna uitgedroogd is. Nu zal dat niet gaan. Natte voeten halen bij deze temperaturen is vragen om moeilijkheden. Terug dus naar de harde weg op. Als ik goed en wel boven ben begint het te sneeuwen. Ik sta stomverwonderd, nog in deze zelfde maand heb ik zomerse temperaturen beleefd en nu sneeuwt het. Gauw de regenjas aan, voordat je al nat gesneeuwd bent. Er doemt een klein dorpje op, ook hier staat het restaurant te koop. Nog zes kilometer naar Lurcy Lévis. En het sneeuwt maar. Soms eventjes iets minder. Het is smerig koud. De handschoenen raken doorweekt en koelen eerder nog de handen af, dan dat ze me ondersteunen in mijn pogingen warm te blijven. Om half twaalf duik ik binnen in een café voor een kopje koffie. Mijn vingers zijn zo stijf, dat ik een andere gast moet vragen een gesp van mijn rugzak los te maken; mijn stijve vingers weigeren voorlopig alle diensten.
Naast het café neem ik een kamer in een chique hotel, dat echter geen hoge prijzen hanteert, al moet ik voordat ik de kamer betreden mag dan ook de schoenen uittrekken.
Een verwarmende douche voor deze verkleumde man, dan een lekkere maaltijd en dan kan ik er weer tegen. De zon schijnt ook weer, maar ‘k blijf toch maar hier.

Met zo’n dag als vandaag is het wel moeilijk te blijven bedenken, dat ik het allemaal voor mijn eigen plezier doe. ‘k Had deze streken een paar weken eerder willen passeren. Dan zou het weer ongetwijfeld beter geweest zijn. De weersvooruitzichten zijn niet gunstig.

Wel vaker gebeurde het me dat ik er moeite mee had te blijven bedenken dat ik voor mijn plezier op reis was. Heel sterk had ik dat in de Soedan, al waren daar de omstandigheden totaal anders dan hier. In de eerste plaats het weer. Het was daar toen iedere dag over de vijftig graden Celcius, in de meestal vrij korte schaduwen. Over de vijftig graden is echt heter dan vijfendertig in Nederland. Er was toen in de Soedan nog alcohol in de winkels te koop. Een fles wijn kocht je pisheet en moest je met natte handdoeken koelen. Later hebben ze in het kader van de actie ‘terug naar de moslimbasis’ alle alcohol uitgegoten in de Nijl. En sinds die tijd schijnen ze er niet liberaler op geworden te zijn. Ik was daar in 1980 met de motor, een Yamaha XT 500. Ik had nog weinig reiservaring en was beland in een totaal andere wereld op weg naar alweer Nieuw Zeeland. In Egypte had ik gehoord, dat er in de Soedan weinig benzine te koop was. Daarom had ik mij in Egypte voorzien van een paar benzinetanks, gevuld met de bijna gratis in Egypte verkrijgbare benzine.
Vanaf Assoean, bekend van de stuwdammen, voer er een boot over het Lake Nasser, het stuwmeer dat ontstaan is na de Nijlafdamming in het begin van de jaren zestig. Ik kon boeken nadat ik een paar uur in de rij had gestaan in de brandende zon. Een hut was niet meer beschikbaar, dus dat werd een plaats op het dek. Drie dagen zou de reis met deze boot duren, het werden er een paar meer. Ik was de enige gemotoriseerde passagier voorlopig en mocht derhalve als eerste aan boord. Ook in Egypte was het natuurlijk niet koud, dus drinkwater speelt dan een heel belangrijke rol, maar uit de aanwezige kranen aan boord kwam geen druppel water. Toen ik andere passagiers vroeg hoe ze aan hun drinkwater waren gekomen, keken ze of ze hun water zagen branden. We voeren toch over water, wel dan, water genoeg. Voor Nijlwater was ik in Nederland van bevoegde zijde gewaarschuwd. Het kan de blindmakende bilharzia veroorzaken.’t Is goed gegaan, want nu bijna dertig jaar later heeft die Nijlwatervergiftiging zich nog steeds niet geopenbaard. Wij voeren uiteindelijk. Drie boten waren naast mekaar aan elkaar vastgebonden en op de middelste boot bevond zich een motor die de snelheid van deze drijvende hopen ellende op wel drie hele kilometers per uur wist te brengen. De boten waren overvol. Haringen in een ton. Ik zou die haringen om hun ruimte benijd hebben. Je werd geacht drie nachten te overnachten op deze verre van lovestory boot, maar er waren alleen maar staanplaatsen. Ik lag soms boven op de motor, daar had ik nog de meeste ruimte. En iedere keer als je in net slaap was gevallen eisten die fanatieke moslims je plaats op voor hun demonstratieve gebed. Vermakelijk vond ik het dat ze de richting waar Mekka lag kwijt waren. Op een gegeven moment werd er op het bovendek negentig graden in een andere richting gebeden dan op het benedendek. Een kompas zal wel niet aan boord geweest zijn, zo wel, dan hadden ze ook nog moeten kunnen kaart lezen.
Na een dag, kwam de machinist naar me toe en eiste dat ik met hem meekwam naar de machinekamer. Daar zag ik een proestende en hijgende machine die het niet meer lang zou maken. Ik zag verbindingen die roodgloeiend stonden. Omdat ik een motor reed zou ik deze Diesel ook wel kunnen repareren. Jammer voor de machinist, maar als ik iets niet kan, dan is het wel repareren van technische toestanden. Machinist, bekijk het maar! Ik vluchtte zo snel mogelijk de machinekamer uit waar een thermometer beslist over de zeventig graden zou hebben aangewezen. Enkele uren later werd het stil en moesten we aanleggen. Een halve dag later nam een soortgelijke boot uit de andere richting onze boot met motor mee en weer een dag later kwam hij op eigen kracht terug. De drie boten werden aan mekaar gebonden en daar ging het weer hurry up.
We voeren aan het prachtige Abu Simbel voorbij, het archeologische complex dat bij de Nijlafdamming onder water zou verdwijnen. De Verenigde Naties hebben toen een reddingsactie op touw gezet waar de Ark van Noach maar stuntelig bij geweest moet zijn. Alle archeologie van Abu Simbel werd in grote door helikopters nog hanteerbare blokken gezaagd en daarna verplaatst tot zover ze niet meer door het water overspoeld zouden worden. Ook vanuit de verte maakte Abu Simbel indruk, hoewel de boot de hel was. Er waren veel te veel mensen aan boord en van hygiëne had niemand hier kaas gegeten. De keuken was smerig. Het vet en de smeer zaten centimeters dik op wanden en vloeren. Ik durfde geen enkel gerecht te bestellen. Liever honger lijden, dan daaruit te eten. Er werd ook drinken verkocht in flesjes. Dat lijkt redelijk safe, maar een Oostenrijker aan boord waarschuwde mij voor de troep in de koelboxen. Hij had gelijk het was een walgelijke stinkende smurrie waaruit de flesjes werden opgediept. Na vier dagen kwamen we aan in Wadi Haifa. Was bij inscheping het dek gelijkvloers geweest met de wal, zodat ik de motor zonder meer aan boord had kunnen duwen. Nu de boot nog vol was lag de wal zestig centimeter hoger dan het dek. Het werd wachten tot de mensen van boord waren voordat ik de motor eraf kon rijden
Hotels waren er niet in Wadi Haifa. Iedereen sliep buiten in het warme woestijnzand. Ik vermeed zorgvuldig de uitstulpingen in het zand, die waren veroorzaakt door ontlastingsvocht. Maar ik was nog steeds voor mijn plezier op reis.
De immigratiepolitie nam legaal of illegaal alle benzine van me in beslag en vergoedde mij de Egyptische prijs. In mijn paspoort stond dat ik me vrij mocht bewegen in de Soedan, ik mocht er echter niet op mijn eigen motor rijden. Een Canadees echtpaar met een Ural Dnjepper mocht wel rijden. Deze motoren zijn gebouwd met Russische materialen op basis van de BMW tekeningen en machines die de Russen in 1945 naar de Sovjetunie hebben gesleept. Ik reed al sedert Caïro met deze mensen samen en soms waren mij de spaken van hun machine om de oren gevlogen, voor mij een bewijs dat hun machine echt van mindere kwaliteit was dan de mijne, want deze problemen kende ik echt niet.
De volgende dag vertrok er uit Wadi Haifa een trein naar de vierhonderd kilometer verder gelegen hoofdstad Khartoem. Iedereen moest instappen, een weg liep er niet. Was die trein toen ook nog een stoomtrein? Ik weet het niet meer, maar een moderne indruk heeft ie in ieder geval niet op mij gemaakt. Soms stopte de trein bij een verlaten station in de woestijn. Dan snelden alle moslims naar het daar aanwezige platform om Allah aan te roepen in smachtende gebeden. Toch hield de trein niet helemaal rekening met het bidschema van de goegelovigen want het gebeurde een paar keer dat de trein zich in beweging zette terwijl de gelovigen nog niet uitgebeden waren. Dan verhieven zij zich vanuit hun geknielde positie, namen het onderste van hun jurk in de mond en trachtten vervolgens met gezwinde spoed de trein in te halen. Dat lukte iedere gelovige; de trein reed wel zo langzaam, misschien wel speciaal voor deze bidders. Hadden ze dan de trein bereikt, dan begon hun klim over de bagage in het middenpad. Er waren wel bagagerekken tegen de buitenkant van de trein, maar de meeste passagiers hadden die ruimte bestemd om te slapen. De trein had een natuurlijke airconditioning. Er zat helemaal geen glas in de ramen en het opgestoven woestijnzand waaide frank en vrij naar binnen. We kwamen er allemaal uit te zien als grijze grauwe muizen.
Zo schommelden we na zes en dertig uur de hoofdstad Khartoem binnen.

Het was mij bekend,dat je daar een vergunning moest halen om verder te reizen naar het zuiden. Het zuiden was ook toen al oorlogsgebied.
Dus ik ging naar het daarvoor geëigende bureau, maar eerst vervoegde ik me ik nog op het bureau voor de benzinedistributie. Hoe gaat zoiets in dergelijke landen? Zulke bureaus zijn niet ingericht vanuit de gedachte het publiek ter wille te zijn. Dat betekent nergens aanwijzingen over het waar en hoe. Op een gegeven moment werd ik zo kwaad, dat ik in dit reuzengebouw alle deuren begon open te trekken waar ik langs kwam. Dat had weinig effect, omdat de kamers allemaal leeg waren, tot dat een van de mannen die zaten te vergaderen achter een deur me vroeg wat ik wilde. Hij trok zich mijn zaak aan en binnen vijf minuten had ik de gewenste benzinebonnen.
Ik liet mijn tank vollopen en de volgende dag ging het op naar het zuiden. De vereiste vergunning daarvoor had ik niet gekregen, maar bij controle dacht ik me daar wel uit te redden. Vierhonderd kilometer reed ik naar het zuiden. Toen, bij het opnieuw tanken werd me doodleuk benzine geweigerd omdat mijn benzinebonnen alleen geldig waren voor de hoofdstad Khartoem.
De zwarte markt bleek nergens te vinden, ik moest weer met de trein mee. Het treinvervoer kende zijn bureaucratische bepalingen. Er mochten geen stukken mee die zwaarder waren dan honderd vijftig kilo en mijn motor met bagage overschreed deze gewichtsgrens ruimschoots.
Toch hoefde ik de motor niet te demonteren, omdat de spoormensen ook wel snapten dat zo’n hele motor makkelijker te duwen was dan in gedeelten te dragen. Maar ik moest uiteraard wel het aantal kilo’s betalen. Eerst werd het voorwiel op de bascule gezet en daarna werd de achterkant gewogen en beide wegingen bij mekaar opgeteld. Na wel twintig uur sporen hield de trein ermee op. Toen er geen beweging meer in het ding zou komen, kon iedereen verder lopen naar een station, vier kilometer verder op. Ook ik duwde de motor daar naar toe. Het was warm en ver. Op het stationnetje stonden grote verroeste vuilniscontainers met drinkwater. Iedereen was daar wel aan toe en dronk het water met graagte, hoewel de tanks wat nader bekeken meer de indruk van een aquarium maakten. Gewoon drinken met de tanden op elkaar en dan flink van je afspugen. Uren later kwam er zowaar een vervangende trein die mij naar het startpunt van de boot bracht. Maar de boot was net weg. En de volgende zou waarschijnlijk een maand later gaan. De zwarte markt op, getankt en de boot achterna, die zou ik makkelijk kunnen inhalen.
Twee dagen later al had ik de boot ingehaald.
Maar die boot leek verdacht veel op de boot over het Lake Nasser en deze boot zou ik veertien dagen moeten nemen om in Uganda te komen. Neen, dank je, dan liever zover mogelijk met de motor, ook al moet ik heel duur tanken op de zwarte markt.
Ik reed gewoon door de woestenij naar het zuiden. Richtingborden noch wegen waren ook maar ergens te ontdekken. Als ik de weg vroeg naar een volgende stad, klommen de mensen in een boom, of bestegen een heuvel om te zien of ze de gevraagde stad konden ontwaren. Ik moest trachten parallel aan de Nijl te blijven rijden. Die goede oude Nijl had ook zijrivieren. Het land was er heel vlak. De zijrivieren waren daarom heel breed, heel ondiep en stroomden heel langzaam. Iedere dag stond ik wel een paar keer voor zo’n zijrivier. De motor trok het niet om er gewoon op te blijven zitten en dan verder te rijden. Neen, de enige methode om door de modder te komen was om voor zo’n rivier alle bagage af te laden, daarna de motor in de eerste versnelling te gooien en dan ernaast lopend door de modder te baggeren. Aan de overkant stalde ik dan de motor, waadde de soms vijfhonderd meter brede rivier terug naar de overkant, haalde het gedeelte van mijn bagage op dat ik in een keer kon dragen, deed dit nog een keer meestal, maar soms ook drie keer, tot alle bagage weer bij de motor was, daarna snelde ik verder tot de volgende zijrivier en dit alles bij een temperatuur van meer dan vijftig graden in de niet aanwezige schaduw. Soms kwam ik een bewoner van dit gebied tegen. Zij waren zonder uitzondering een kop groter dan ik, lang en dun. Als je lang en dun bent zijn er voor iedere kubieke centimeter lichaamsinhoud veel meer vierkante centimeters oppervlak beschikbaar om behoorlijk te zweten dan wanneer je zoals ik kort en dik bent. De dunne en lange mensen hebben in zo’n hitte de beste condities om verder te leven en zich voort te planten. Kwestie van survival of the fittest.
Het was er heet, het bleef er heet. Was ik eerst in een Islamitische streek, waar ik alleen mannen zag, nog meer naar het zuiden kwam ik in een streek, die noch door het Christendom, noch door de Islam aangeraakt was. Hier zag ik alleen vrouwen. Op een morgen hoorde ik giechelende meiden terwijl ik nog in mijn tent lag. Buiten stonden een vijftal jonge meiden in prachtige bont gekleurde dekens gehuld. Het was beslist niet kouder dan dertig graden. Maar deze vrouwen stonden onder hun dekens te bibberen terwijl ik dacht, “o laat de zon niet verder stijgen”. De zon steeg natuurlijk toch en ik reed verder, tot ik in de avond in een dorpje aankwam, waar enige vrouwen met een maaltijd aan het bereiden waren op een vuur dat gestookt werd met drie boomstammen, die iedere keer in de lengte opgeschoven moesten worden. Gereedschap om het hout in te korten bezaten deze mensen niet. Op mijn vraag naar maj, het Arabische woord voor water, wezen ze me verder. Ik kwam aan de Nijl, aan een drenkplaats voor koeien. Koeien zuipen niet alleen water, maar laten ter plaatse ook wat vallen. En hier op deze plaats waar ik de koestront nog zag liggen moest ik drinkwater innemen.
Ik deed het, maar besloot ook ter plekke om om te keren en naar meer beschaafde streken af te reizen. Ik was toch altijd nog voor mijn plezier op reis?

Dag 49, Vrijdag 31 oktober 2008, Lurcy Lévis – Charenton du Cher, 27 km.

Omdat het vandaag weleens een etappe kan worden van veertig kilometer en omdat ik het weer niet vertrouw, wandel ik de eerste twintig kilometer langs de normale weg. Precies om twaalf uur kom ik aan in Ainay le Château, dat een restaurant bezit waarvan de eigenaar zomaar een tiental Nederlandse steden weet te noemen. Hij is vrachtwagenchauffeur geweest en kent zelfs enkele woorden in het Nederlands zoals goedendag, dankjewel en tot ziens.
Het weer blijft goed, ja het is zelfs warm en de zon schijnt overdadig. Niet te geloven dat de wereld gisteren wit was. De nog resterende kilometers loop ik volgens de beschrijving.
In het dorpje Charenton zijn drie pensions volgens het boekje. Dit stadje is ook doodgebloed, zie ik. Overal bordjes met “te koop” en gesloten winkelpanden. Bij het eerste pension word ik doorverwezen naar het tweede. Dat blijkt een adres, waar uit idealisme pelgrims te slapen worden gelegd. Ik kan er met de avondpot mee eten. Zojuist is mevrouw komen zeggen dat ze naar de mis gaat en daarna gaat ze koken.
Als ik van een kopje koffie drinken terugkom, begint het te regenen. De voorspellingen zijn somber en nat. Morgen is het Allerheiligen. Ik verwacht dat de winkels gesloten zullen zijn. Het zijn nog elf kilometer naar St.Aman Montrond. Dat moet een stadje zijn met op doordeweekse dagen alle mogelijkheden voor een pelgrim. Misschien is daar op Allerheiligen nog iets van over. Nous verrons of in goed Nederlands, we zullen zien.

Hoe ging het verder in de Soedan, waar ik de ellende nog lang niet uit was. Ik reed terug tot ik in een moslimdorp kwam. Toen was de benzine op. Op, finaal op en in de verste verte geen pomp. Nou ja een pomp had ik niet nodig, ik wilde ook wel direct uit een vat tappen. Maar alle vaten waren leeg en morgen zou er nieuwe benzine aangevoerd worden, maar morgen werd morgen en bleef morgen. Iedere dag liep ik met een lege tank door het dorp iedereen vragend om benzine. Morgen, zou er benzine zijn. Ondertussen bracht ik de nachten door in mijn tent kort aan de Nijl.
Er liep een weg van een dikke kilometer van de Nijl naar het dorp. Van zonsopkomst tot zonsondergang was die weg in gebruik bij water transporteurs die zich bedienden van ezels. Meestal losse ezels die aan weerszijden een leren zak met water droegen. De wat modernere waterslepers bedienden zich van een olievat op een as van een oude auto met een ezel ervoor. Die weg werd door niemand onderhouden en zat vol met diepe gaten. De ezels die een kar moesten trekken hadden daar met volle vracht veel moeite mee. Soms bleef een kar in zo’n gat steken en hoe de ezel dan ook zijn best deed het wilde soms niet lukken om de kar eruit te trekken. Dan gleed de voerman van het vat af en hanteerde de stok. Meestal lukte het de ezel dan wel om de kar uit het gat te trekken, maar één keer zag ik een arme ezel die het niet meer trok ook niet nadat hij half doodgeranseld werd. De ezeldrijver was niet voor één gat te vangen. Toen ranselen niet hielp, gaf de ezeldrijver een duwtje tegen de achterkant van de kar. Mis, totaal mis, de man had een veel betere oplossing, waar de dierenbescherming hem beslist niet aan geholpen had. Hij ging voor de ezel staan, pakte de koe bij de horens in dit geval de ezel bij beide oren en hielp zo de ezel te trekken.
Maar ondertussen had ik nog geen benzine. Na een week gejengel met een lege tank, wenkte de kapper mij binnen. Hij had al eens een bromfiets gereden en er stond nog steeds tien liter benzine onder de scheerstoel, die hij bereid was aan mij te verkopen.
Ik vertrok naar het eerste beste treinstation, laadde de motor daar op en ging terug naar Khartoem. Daar ontmoette ik weer vele bekenden van Egypte en van de boot en trein, die met mekaar nog steeds in overleg waren hoe zij in konvooi het beste naar het zuiden konden komen. Mij was het niet gelukt en over hun opzet had ik ook zo mijn twijfels. Zo spoedig mogelijk wilde ik terug naar het beschaafde Egypte, boekte daarom de trein naar Wadi Haifa, van waaruit ik de boot kon nemen naar Assoean. Deze keer had ik een hut met enige ruimte. Toen de boot goed en wel voer moest de hut ontluisd worden. In ieder geval werd de hele hut met een apparaat waaruit een chemische stof kwam, volgespoten en ik werd geacht binnen te blijven om mee ontluisd te worden. Toen we uiteindelijk in Assoean weer aan land gingen had ik nog net genoeg benzine om de eerste de beste benzinepomp te bereiken.

Mijn bezoek aan de Soedan is nu al weer bijna dertig jaar geleden. Of er veel ten goede veranderd zal zijn waag ik te betwijfelen, gezien wat ik meekrijg over toestanden in Dafour.
Hoe primitief het er ook was, ik ben nooit in een land geweest, waar ik de mensen aardiger en prettiger in de omgang vond dan in de Soedan.

Dag 50, Zaterdag 1 november 2008, Charenton du Cher – St. Amand Montrond, 11 km.

Vannacht begon het weer te regenen en als ik na een Frans ontbijt de deur uitstap regent het nog. Ik schrik even terug want na de twee eerdere regendagen deze week, ben ik van regen niet bijzonder gecharmeerd geraakt. Tweemaal deze week raakte ik door regen en sneeuw tot op het bot verkleumd en duurde het in de warmte wel twee uur voordat ik weer de vrije beschikking over alle ledematen had. Nu zal ik eens proberen om de handschoenen uit te laten. Enkele uren later blijkt mij dat dat onderdeel werkt om mij tegen afkoeling te beschermen. Met doornatte handschoenen koelen de handen veel harder af dan met blote handen en de rest van mijn lichaam ondergaat ook niet zo’n daling van temperatuur. Om goed tien uur kan ik koffie drinken in de supermarkt aan de rand van St. Amand. Dan op naar het Centrum waar ik me in een chique hotel, dat duidelijk beter betere dagen gekend heeft installeer. Aan de place in het centrum is een wassalon. Ik heb de hele middag voor me om de was te doen.

  • 03 November 2008 - 20:38

    Heinz Jansen:

    Hallo Jan,
    das Wetter war schon mal besser. Südeuropa ist nicht mehr das, was es einmal war. Auf Mallorca war am 29.10. Sturm. In der Nachbarschaft fielen einige Bäume auf Autos und Dächer.
    Besseres Wetter wünscht Christine + Heinz aus Dormagen (jetzt Mallorca)

  • 04 November 2008 - 07:46

    Gerrit:

    La douce France? Jan, jouw verslagen over de ontberingen in de campagne lokken ons niet om ook te gaan. Daar kun jij niets aan doen, de waarheid moet gezegd. Maar, geen open kerk, geen café of restaurant laat staan een comfortabel bed........
    Wij houden het bij de teutoonse buren.
    Wandel maar stillekens verder. Good luck.

  • 05 November 2008 - 14:14

    Rene:

    het is weer eens wat anders
    dan thuis achter de kachel
    groetjes

  • 06 November 2008 - 19:08

    Martin Janssen:

    Bonjour Pèlerin Jean,
    Eerst even voorstellen: we ,Ans en Martin hebben je deze zomer ontmoet op camping Olenka te Czestochowa.Je was met je camper onderweg en je vertelde ons je reis-verhalen.Ook dat je je voorgenomen had na de zomer met je benenwagen richting Compostella te gaan.Aan je fysieke voorkomen te zien toen-tertijd, vonden wij dat een "gewaagde" uitspraak van je.Maar je hebt woord gehouden en misschien heeft de Zwarte Madonna jou vleugeltjes gegeven.Zo te lezen gaat het lopen je goed af.Ans en ik wensen je veel loop-plezier toe en we zullen je op je pad blijven volgen.Via wat googlen of goochelen met je naam ,zijn wij op het spoor gekomen van je site
    . Met vriendelijke groet,
    Ans en Martin Janssen, Venray.

  • 07 November 2008 - 10:13

    Maarten:

    sterkte gewenst met de winterse Pyreneeen voor de boeg !

Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Verslag uit: Frankrijk, La Châtre

Mijn eerste reis

Recente Reisverslagen:

18 December 2009

Prettige feestdagen

18 Oktober 2009

Oost west, thuis best? Of eind goed, al goed

05 Oktober 2009

De laatste loodjes

27 September 2009

Kom je over de hond

17 September 2009

Es viva Espagna
Jan

Actief sinds 11 Aug. 2008
Verslag gelezen: 369
Totaal aantal bezoekers 86849

Voorgaande reizen:

25 Januari 2011 - 31 December 2020

Onbekende duur

15 April 2010 - 15 Augustus 2010

Omweg naar Rome

15 September 2008 - 15 April 2009

Mijn eerste reis

Landen bezocht: