Zonder titel - Reisverslag uit Arzúa, Spanje van Jan Bloemendaal - WaarBenJij.nu Zonder titel - Reisverslag uit Arzúa, Spanje van Jan Bloemendaal - WaarBenJij.nu

Zonder titel

Door: Jan Bloemendaal

Blijf op de hoogte en volg Jan

06 Januari 2009 | Spanje, Arzúa

Dag 98, Vrijdag, 19 december 2008, Sambol - Castrojeriz, 16 km.

Een korte etappe. Als ik luide stemmen hoor, denk ik nog: “moet dat nou midden in de nacht?” Bij idealisten weet je nooit waar je aan toe bent. Maar als ik op de mobiel kijk, blijkt het al half acht te zijn. Dan maar het bed uit. Wassen, scheren enzovoort doe ik vandaag maar niet want scheren kan ik me niet bij gebrek aan elektriciteit en de rest zou allemaal buiten moeten gebeuren in een ijzige wind. Dank je! In de thermosflessen op tafel is warm water, dus ik maak wat koffie. De andere drie zijn al weer verwikkeld in een intensief gesprek, dat me totaal niet interesseert. Zolang die ene peregrino er bij is, die ik nu al een dag of vijf tegenkom, weet ik dat het gesprek totaal oninteressant is doordat hij zijn meningen sterk verabsoluteert. Ik eet mijn brood en ontvlucht de zaak. Het is weliswaar nog donker, maar dat duurt niet lang. Zes kilometer voor Castrojeriz zie ik een peregrino voor me. Het blijkt de professor uit Ensenada in Baja Californië te zijn, die ik eerder deze week in Ages trof met twee vrouwen. Hij loopt nu alleen. We wandelen samen naar Castroriz en treffen daar in een restaurant de twee vrouwen, een Frans paartje dat nieuw voor me is en nog een Fransman die er ook zit te ontbijten. Als de anderen opstappen en me vragen mee te gaan, lijkt het me toch beter in Castrojeriz te blijven. Om half twee gaat de refugio open en daar neem ik een bed. Als ik het dorp tegen een uur of vier in wandel om wat inkopen te doen, komt ook dat vieze mannetje er weer aan. Helaas slaapt ie ook in de zelfde refugio. Het is niet anders, maar hij heeft wel een bed gekozen zo ver mogelijk van het mijne af. Ik moet die vent niet. Hij ziet er onooglijk en onverzorgd uit met zijn ene tand in de mond en lange grijze baard en hij bemoeit zich overal mee. Als hij mij in de loop van de avond ook nog probeert te vertellen wat mijn probleem is, val ik naar hem uit dat ie zijn mond moet houden. “Bemoei je met je eigen zaken, man!” Hij is vanuit Spanje naar Jeruzalem gelopen, waarvoor natuurlijk alle respect, maar nu behandelt ie geloof ik alle mensen die minder gelopen hebben als zijn mindere. Dank je, daar ben ik niet van gediend.

Dag 99, Zaterdag, 20 december 2008, Castrojeriz - Fromista, 26 km.

’t Is wel bijna de kortste dag van het jaar, maar ’t is nog lang niet zo ver dat je ’s morgens kunt zien dat het tijd is om op te staan, omdat het bijna licht is. Het blijft ook deze dag donker tot ik al een kwartier of een half uur onderweg ben. Morgen zal dat ook nog niet beter worden en overmorgen ook niet. Zolang ik nog naar het westen wandel, zal de zon niet vroeger opkomen, vermoed ik. Vandaag is de zon twee minuten later dan gisteren. En bij opkomst is er ook niet het mooie licht dat het landschap in de mooiste kleuren kan zetten. Het is mistig en het duurt enige uren voor de zon daar doorheen kan breken. Op de weg die gisteren nog ontzettend modderig geweest moet zijn, zijn brede voetafdrukken zichtbaar van de wandelaars van gisteren. Enige voetzool profielen ken ik. Vannacht heeft echter Sint Jacob in samenwerking met het meteorologisch instituut in Madrid, speciaal voor mij de weg verhard. Ik ben er Sint Jacob ontzettend dankbaar voor, want ik kan zien hoe gisteren mijn medepelgrims hebben moeten ploeteren om verder te komen. Ik heb er geen enkele moeite mee vandaag en de lage temperatuur deert me ook in geen enkel opzicht. Het mooie licht van de zonsopkomst verschijnt vandaag niet. Pas om elf uur breekt de zon door de mist heen en dan krijg ik toch nog vergoed wat ik sinds een uur of half negen heb moeten missen. Ja het wordt zelfs in de overvloedige zon zo aangenaam dat ik besluit jas en handschoenen op te bergen in de rugzak. Het is ideaal wandelweer. Om half twee ben ik in Fromista, waar de supermarkt om twee uur zal sluiten, dus eerst maar inkopen, dan naar een restaurant, en dan zoeken naar de albergue, die op papier wel het hele jaar is geopend, maar zich niet aan het papier blijkt te houden. Het pension is ook al gesloten er zit niets anders op dan drie kilometer door te lopen, naar de volgende refugio, die volgens papier ook het hele jaar geopend is. Maar je loopt de kans dat ie ook dicht is. Dan maar naar het hotel. Dat hanteert een redelijke prijs, ook voor een heer alleen. Mooi, dan kan ik vannacht ook geen last hebben van mijn onsympathieke medepelgrim.
Op de tv zie ik dat de verwachtingen van de eerstkomende dagen niet afwijken van het weer van vandaag. Dat belooft wat.

Dag 100, Zondag, 21 december 2008, Fromista – Carrion de Los Condes, 22 km.

Om half negen, net voor zonsopkomst vertrek ik op deze kortste dag van het jaar. Twee minuten later dan gisteren komt de zon op en het belooft weer een mooie dag te worden. Ook nu weer is de afgelopen nacht de modderweg flink verhard en dat wandelt prettiger dan door de modder. De camino hier loopt parallel aan de gewone verkeersweg. Overal staan palen met de schelp die verhinderen dat auto’s de camino opkomen. Voor een dorpje gaat de camino rechts af het dorp in. Een auto passeert me met een snelheid die wel honderd vijftig kilometer kan bedragen. Ik zie hem bij het bordje van “70” iets afremmen. Als ik midden in het dorp weer bij de verkeersweg kom, staat de rest van die snelle auto er ook. De chauffeur lijkt ongedeerd, maar de dorpsstraat is bezaaid met stukken auto. Ik kan er geen medelijden mee hebben, als een gek reed hij het dorp binnen. Een uur later komt het wrak mij voorbij achter op de depannagewagen. Of hoe heet zoiets in het Nederlands?
Ook vandaag weer vraagt de camino een keus te maken. Als ik voor rechtsaf kies en een uurtje doorgelopen ben, word ik ingehaald door een bestelauto, die naast mij stopt en de man achter het stuur geeft me een handvol zuurtjes. Ik loop op de camino historico en niet op de geminachte nieuwe route naast de verkeersweg. Dat moet beloond worden. Om elf uur is het al weer zo’n lekker temperatuurtje, dat ik de jas kan opbergen in de rugzak.
Na het eten in Carrion vind ik de refugio van de Espiritus Sanctus nonnen, de enige refugio die geopend blijkt. Gisteren heb ik geen stempel gekregen in mijn credential en dat is reden van enig wantrouwen. Ik mag er wel slapen, maar onderweg naar de slaapzaal, moet ik een klein examen afleggen, door te beantwoorden welke afgebeelde kerk in welke plaats staat. Ik ben geslaagd en mag hier slapen. Er is nog een andere pelgrim, een Bask uit Burgos.

Gastvrijheid is een mooi onderwerp om over te mijmeren op zonovergoten dagen op de camino in de Meseta. Hoewel veel mensen je hier een “Buen Camino” wensen, merk je van persoonlijke gastvrijheid niets. Dat zal wel komen doordat hier jaarlijks duizenden pelgrims passeren. Toch op een bepaalde geïnstitutioneerde manier zijn de mensen hier wel gastvrij, als je kijkt naar al die albergues, die zich nooit bedruipen kunnen van de bijdragen van de pelgrims, maar desondanks toch in stand gehouden worden.
Het meest gastvrije volk ter wereld is natuurlijk ons eigen volk, het Nederlandse volk. Wij weten wat de gast toekomt. Bij ons kan iedereen op de koffie komen en hij krijgt er nog een koekje bij ook en niet eens van eigen deeg. Wij doen niet net als in zo vele buitenlanden dat wij de koekjestrommel op tafel zetten zodat iedereen maar toe kan tasten en mocht er dan nog een gast komen, dan is er geen koekje meer. Neen, bij ons houdt de gastvrouw de trommel kampachtig vast en ieder mag er eentje uitnemen. Wij denken aan de gast die nog komen kan, net als in Marokko. Als je daar uitgenodigd wordt om thee te drinken in een café en je bent met zijn drieën, dan worden er vier glazen thee besteld, want er kon nog een vriend langs komen. Dat is gastvrijheid!
Bij ons komen de gasten ook niet zomaar binnen vallen. Neen, zij maken eerst keurig een afspraak zodat wij onze uiterste gastvrijheid kunnen betonen door daardoor de gelegenheid te hebben lekkere dingen in huis te halen. En moet de gast blijven slapen omdat ie van verre komt, dan bieden wij hem een onderkomen in het plaatselijke hotel, op zijn eigen kosten natuurlijk, zodat hij zich vrij kan blijven voelen van zijn gastgevers. Wij weten hoe het hoort en de gasten weten dat ook. En mocht er toch nog een gast onverwacht binnengeslipt zijn dan weet hij dat ie verdwijnen moet als voor de gastgevers het etensuur nadert. Waar maak je een zo prettig geregelde gastvrijheid nog meer mee? Toch zeker nergens!
Minder goed is het geregeld in de Verenigde Staten. Als ik daar ergens werd uitgenodigd, kon het gebeuren dat de gastgevers de nacht op de bank in de woonkamer doorbrachten en ik me prinsheerlijk nestelde in het echtelijke bed. Er waren daar streken waar het me moeite kostte ’s nachts in eigen tent te slapen. Soms kreeg je daar wel drie keer op een dag een uitnodiging om te komen slapen. In Zuid Afrika bij de Boeren was het ook raak. Als ik er vroeg de tent bij de boerderij op te zetten mocht dat niet, maar dan werd me de logeerkamer geboden en het personeel werd aan het bakken en braden gezet. Maakte ik dan de volgende morgen aanstalten om te vertrekken, dan werd er heftig geprotesteerd, dat ik nog maar zo kort geleden gekomen was en nu al weer weg wilde. In zwart Afrikaanse landen kwam het ook wel voor dat je in contact kwam met een intellectueel in het dorp. Die vroeg je dan te blijven. Als je dan bezig was je tent op te zetten, spoedde hij zich naar de plaatselijke supermarkt of wat daar voor door mocht gaan en sloeg dan voor een bedrag ter grootte van zijn halve maandloon in, vooral whisky en jij werd geacht ’s avonds die whiskyfles te ledigen. Kwam er bezoek waarop natuurlijk erg gehoopt werd, dan werd het bezoek uit en ten treure voorgelicht over de grandioze belangrijkheid van de aanwezige gast. Ook werd je dan vaak meegenomen het dorp in om aan den volke getoond te worden. Trouwens dat gebeurde ook in de Verenigde Staten. Gelukkig besteedde men daar niet zijn halve maandloon om mij vol te persen met whisky en weet ik wat. Maar ik was in de USA een tijdje te gast bij een oude man van over de negentig, die verschrikkelijk met mij liep te pronken. Overal waar we kwamen vertelde hij over mijn unieke prestaties. Op het laatst begon ik er zelf nog in te geloven. Hij ging zo ver dat hij tegen de benzinepompbediende zei: “Jij bent toch Jan Jansen?” Maar de man protesteerde en zei “ik ben Piet Pietersen”, waarop mijn gastheer antwoordde: “Nou ja, dat doet er ook niet toe, moet je nou toch eens horen wie ik bij me heb!” En dan volgde weer een opsomming van al mijn wonderlijke prestaties.
Onbaatzuchtige gastvrijheid, waar vind je die? In Griekenland? Neen, de Grieken zijn wel leuk gastvrij. Ze beschouwen een reiziger als een gunsteling van Zeus en om ook bij Zeus in de gunst te komen, stoppen ze de gunsteling van Zeus vol met hapjes en drankjes. Dan staat er plotseling in de kroeg weer een glas voor je of een schaaltje met hapjes en je weet niet wie het betaalt. Ongeveer de zelfde achtergrond ligt er ten grondslag aan de gastvrijheid van de Moslims, maar zij hanteren die gastvrijheid niet zo speels als de Grieken. In moslimlanden ga je je toch na enige tijd slaaf voelen van de aangeboden gastvrijheid als er iedere keer maar weer eten en drinken aangerukt wordt om Allah via jouw strot te behagen.
Over Pakistan heb ik het al eerder gehad. Daar vond ik de geboden gastvrijheid niet je ware, maar dat kwam omdat ik het eten er op het platteland niet kon verdragen. Ik kreeg er trouwens wel een keer geld van een oude man, wiens inkomen waarschijnlijk maar een fractie was van het mijne. Hetzelfde gebeurde ook in Nigeria, maar nu was het de politie die me geld gaf. “Omdat Nigeria zo’n duur land is”, werd er bij gezegd. Het gebeurde ook een keer in Nigeria, dat ik ingehaald werd door een limousine met zwarte chauffeur. De blanke heer van de achterbank stapte uit en maakte een praatje met me. Zijn vraag:”Kan je ook geld gebruiken?” maakte me wat verlegen, maar ik heb zijn bankbiljetten ter waarde van zo’n honderd Euro toch maar aangepakt.
Bij Nederlanders in het buitenland was ik altijd welkom. Hoeveel Nederlandse kolonies heb ik bezocht? Het zou interessant zijn om dat eens te noteren. In Afrika, maar ik weet niet meer in welk land, was er eens een Nederlandse missionaris die gehoord had dat ik onderweg was. Hij ving mij op in een café en nodigde mij uit in zijn missiepost te komen slapen. Daar heb ik respect gekregen voor de ontwikkelingspogingen van de missie. Maar meestal als ik bij Nederlanders in den vreemde was, waren dat seculiere Nederlanders die zelf of hun voorouders om de den brode geëmigreerd waren. En dan zijn Nederlanders opeens ontzettend gastvrij. Ik had bij Nederlanders in den vreemde, of ze nu zelf uit Nederland vertrokken waren of hun ouders of grootouders altijd een leven als een luis op een zere kop. Nee ik kan de emigratiegeschiedenis nog verder doortrekken naar het verleden. Wat te denken van de Nederlands taligen in Zuid Afrika, die me met open armen ontvingen. Tientallen van oorsprong Nederlandse kolonies hebben me welkom geheten, in Afrika, Amerika, of in Nieuw Zeeland, waar dan wel minder kolonies zijn dan individuele gezinnen die zich daar gevestigd hebben, net als in Australië. In Canada, in de provincie Ontario, was het helemaal raak. Maar dat kwam ook wel, doordat Omroep Gelderland de oproep had gedaan mij adressen te verschaffen. Ik vermoed dat de Geldersen die hieraan gehoor gegeven hadden, hun relaties in Canada op de hoogte hadden gebracht van mijn mogelijke komst. Eén adres in Canada zal ik nooit vergeten. Ik had toen nog een metgezel vanuit Nederland. Wij kwamen ’s middags tegen etenstijd op een adres en inderdaad de hele boerenfamilie zat te eten. Wij zetten onze fiets tegen het huis, liepen naar binnen, ons werd een plaats gewezen aan de lange tafel, waaraan zeker al tien mensen zaten te eten. Wij namen plaats, onze borden werden vol geschept, wij aten en na het eten werd ons pas gevraagd wie we waren en wat we kwamen doen.
In Canada waren het altijd individuele adressen waar mij gastvrijheid verleend werd. In de Verenigde Staten genoot ik veel gastvrijheid in kolonies die oorspronkelijk door Nederlanders gesticht waren, zoals Holland Michigan, of Zutphen en Borculo in Michigan, maar ook in Cedar Grove in Michigan, Veel Achterhoekers uit de buurt van Aalten en Winterswijk zijn in de jaren dertig en veertig van de negentiende eeuw die kant op geëmigreerd en hun nazaten verheugen zich nog altijd in de komst van Nederlanders. Anders lag dat voor de Nederlandse kolonies in Belice. Ik schrijf wel Nederlandse kolonies, maar dat kan je eigenlijk niet zeggen. Je vindt daar kolonies van Mennonisten, die in het Amerikaanse jargon Amanaas genoemd worden. Het zijn nazaten van de volgelingen van Menno Simons, een Fries die de kinderdoop verwierp en nog wat meer opvattingen hanteerde die in het gastvrije Nederland niet in dank afgenomen werden. Zijn volgelingen trokken vanuit Nederland naar het oosten tot aan de Kaukasus, maar werden overal vervolgd, omdat ze een wereldlijke staat niet erkennen. Tja en dan ben je natuurlijk in veel streken gauw uitgepraat.
Ik heb onder hen verkeerd tot in Paragay, en zij vertoonden weinig bewustzijn van hun oorspronkelijk Nederlandse afkomst. Logisch natuurlijk als je de wereldlijke staat niet erkend. Wel was het voor mij interessant, maar voor hun schokkend dat ik in een Mennonisten kolonie in Paragay in het Spaans wat te eten bestelde en kon reageren op hun dialect, dat na zoveel eeuwen voor mij altijd nog herkenbaar was.
In Zuid Amerika zijn de kolonies veel jonger. In Brazilïe heb je veel Nederlandse kolonies die na de Tweede Wereldoorlog pas gesticht zijn. Ik meen me te herinneren dat een van deze kolonies zelfs Hollandia heet, maar ik ben daar niet geweest. Wel was ik lange tijd in Maracaju, dat weer een dochterkolonie was van de na de Tweede Wereldoorlog oorspronkelijk gestichte kolonies.
In Argentinië was ik een tijdje te gast in Tres Arroyos, waar ook een Nederlandse kolonie was. Ik interviewde er mensen die zich hier gevestigd hadden vanuit de Achterhoek. Voor de toekomst van hun kinderen, vertelden ze mij waren ze uit Nederland weggegaan. Tragisch dat van de acht kinderen er vijf terug gingen naar Nederland.

Dag 101, Maandag, 22 december 2008, Carrion de Los Condes - Sahagun, 40 km.

Als ik na een verkwikkende nachtrust om kwart voor acht vertrekken wil, blijken de nonnen de poort nog niet geopend te hebben. Dan maar rammelen aan alle mogelijke deuren, tot ik een bel vind. Die wordt na vier keer drukken beantwoord door een nonnetje dat niet groter is dan een meter vijftig. Ze laat me door de voordeur eruit. Mijn medepelgrim blijft nog achter. Ik neem een kop koffie in de bar en dan gaat het nog steeds in het donker verder. Voor de zon opkomt wil ik buiten de stadsverlichting zijn. Dat lukt ook, maar de mooie zonsopkomst is er deze morgen niet, doordat het landschap totaal niet aantrekkelijk is, vlak en zo ver je kijken kan, nu braak liggende akkers. De weg is ook kilometers lang rechtuit. Om half twaalf na zeventien kilometer dient het eerste dorpje zich aan. De barman en zijn medewerkers hebben nauwelijks oog voor me, iedereen is gevangen door de tv waarop om twaalf uur de trekking is van de nationale kerstloterij. Gisteren hebben zelfs de nonnen mij gevraagd of ik al een lot had. Als ik na de koffie verder wandel over een royale verkeersweg is het er stil, geen auto komt langs me heen, iedereen lijkt wel bij de tv te zitten voor de trekking van de kerstloterij. Op zeven en twintig kilometer na de start zou er een dorpje zijn met alle voorzieningen. Dat dorp is er maar de voorzieningen bestaan uit twee albergues die beide gesloten zijn. Ik heb er inmiddels zeven en twintig kilometer op zitten, maar geen Spanjaard die daar rekening mee houdt. Gelukkig is het weer van dien aard, dat ik toch wel een rustpauze kan nemen op een bank buiten, uit de wind en in de zon. Heerlijk, het lijkt wel zomer, al zou mijn vader van dit weer gezegd hebben dat het alleen maar “zunnebrand” is en dat is het ook. Zo lang je in de zon en uit de wind blijft, is het heerlijk. Zes kilometer na dit ongastvrije dorp is er een dorpje met een heus restaurant. Het eten smaakt er voortreffelijk. Nog zeven kilometer scheiden me van Sahagun, een redelijk stadje, met allemaal werkende voorzieningen en een refugio municipal met wel zestig bedden en maar één slaper deze nacht. Niemand is er te zien. Ik doe gauw wat inkopen en tref bij terugkomst een Zwitsers paartje, dat nieuwsgierig een kijkje komt nemen. Zij hebben vandaag zestig kilometer afgelegd, vanaf Fromista, maar veertig kilometer hebben ze gelift. Ze slapen in een hostal waar ze het tienvoudige van hier moeten betalen. Hoewel ik mezelf niet tot een echte pelgrim reken, zijn zij het zeker ook niet. Ik denk toch dat veel van het genot van het zijn op de camino verloren gaat, als je je bedient van moderne vervoermiddelen. Het geeft mij tenminste bijzondere voldoening, dat ik nog dertien kilometer ben doorgelopen, omdat dat moest, omdat er na zeven en twintig kilometer geen voorzieningen waren. “Je maakt helemaal geen vermoeide indruk” zeggen de Zwitsers tegen mij. Maar ik ben ook niet moe. Je moet gewoon verder en dan kun je ook.

Dag 102, Dinsdag, 23 december Sahagun – El Burgo Ranero, 19 km

Sahagun, een grote refugio, maar ik blijf wel de enige. Niet erg, dan heb ik ook geen last van gesnurk. En mijn eigen gesnurk deert me niet. Na vijf kilometer wandelen, kom ik de Italiaans sprekende Zwitsers tegen. Ze hebben net ontbijt gehouden op een bankje. Ik hoef niks, heb in de refugio een stevig ontbijt genomen.
Er doemt een dorpje op en gek genoeg duurt het heel lang voor ik er binnen kan wandelen. De bar is dicht, maar ik herinner me dat ik er eerder geweest ben. Verder maar weer. Het is verschrikkelijk mooi weer, maar ik waag het niet nog in de zon pauze te houden. En dan opeens, nog drie kilometer voor het einddoel van deze dag komt er een pelgrim aanwandelen van de andere kant. Ik spreek hem in het Spaans aan, maar ik hoor hem zeggen: “Jan Bloemendaal!” Hoewel ik hem goed bekijk, kan ik hem toch niet thuis brengen, maar de truc is heel eenvoudig. Hij heeft gisteren van andere pelgrims mijn visitekaartje gezien en mijn naam onthouden. Maar ik sta wel versteld, maanden van huis en een paar duizend kilometer weg en iemand roept zomaar ineens je naam. Het wordt een oergezellige ontmoeting, midden op de camino met een stralende zon. Rik, zo heet deze pelgrim is vijf maanden geleden uit Nederland vertrokken, heeft Santiago gezien en is nu op de terugweg. In een uur filosoferen we er wat af. Hij zet thee op zijn campinggaz toestelletje en ik verschaf hem daarvoor wat water. Veel van dezelfde ervaringen blijken we opgedaan te hebben. Hij probeert nu tijd te rekken, zodat ie met mooi voorjaarsweer terug kan wandelen naar Nederland. Ik geniet van onze ontmoeting. Ze is totaal anders dan met de Nederlandstalige hospitalera enige dagen geleden in San Bolo. Die juf meende geloof ik de hele wereld te kunnen verbeteren. Deze pelgrim beseft wie hij is en wat zijn beperkingen zijn. Na een uurtje wandel ik weer verder en ben stom verbaasd, dat ik al na een paar honderd meter de Zwitsers aantref. Ik heb ze tijdens de ontmoeting met mijn Nederlandse medepelgrim wel voorbij zien strompelen, maar ze hebben me ook verteld welke plannen ze voor vandaag nog hebben; nou dan mag je wel opschieten. Ik loop nog een half uurtje door naar het dorpje El Burgo Ranero, waar het enige restaurant de comedor gesloten houdt, maar de albergue is open en de supermercado ook. Dan maar zelf wat proberen te knutselen in de albergue dat maaltijd kan heten. Enige uren later komt ook Josie, de Bask met wie ik twee nachten geleden de slaapzaal deelde binnen. Als hij vraagt hoe oud ik ben, vertel ik hem dat ik daar volgende week een ander antwoord op zou geven. Als hij wil weten op welke dag ik dan jarig ben, is het voor ons beiden toch wel leuk te merken, dat we dezelfde verjaardag hebben. Hij heeft alleen twintig keer minder de gelegenheid gehad hem te vieren dan ik. Een half uurtje later wandelt er ook nog een veertigjarige Koreaan binnen. Hij heeft ook zo’n laptop als ik. En dan wordt het toch nog gezellig

Dag 103, Woensdag, 24 december, El Burgo Ranero – Puente Villarente, 26 km

De Koreaan en de Bask slapen nog als ik voorbereidingen tref voor de nieuwe dag. Doch na een half uur hoor ik wat gestommel en verschijnen ze één voor één. In het pikkedonker laat ik ze beiden achter. De Bask vertelt me nog dat in het twintig kilometer verder gelegen Mansilla de albergue gesloten zal zijn. Hij heeft gisteren telefonisch inlichtingen gevraagd. Mooi, maar we zullen wel zien. Na drie kwartier komt de zon op, maar nog weer later dan gisteren. Dat kan alleen maar doordat ik naar het westen loop. De streek is weer eenzaam, de camino is afgezet naast de gewone weg en vermoedelijk ben ik nu al enige dagen op de beruchte Meseta, waar het altijd schijnt te waaien, maar voor mij maakt Sint Jacob een uitzondering want het is nu al dagen lang stralend zonnig en windstil weer. Fantastisch wandelweer dus, hoewel in de schaduw de vorige week gevallen sneeuw zich verhard heeft tot levensgevaarlijk ijs. Om twaalf uur ben ik in Mansilla, waar ik de nacht zou willen doorbrengen. Ik rammel aan de poort van wel tien gelegenheden die daar mogelijkheden toe bieden, maar alles blijkt gesloten. Plots komt er een jongedame te voorschijn als ik weer aan een deur rammel, ze begeleidt mij twee keer de hoek om en dan zal ik daar even verder een open overnachtingsgelegenheid aantreffen. Ik geloof er niet in, want ik heb daar ook al alle deuren geprobeerd en helaas blijk ik gelijk te hebben; niets is er open. In een bar vertellen ze mij dat “Saint Martin” wel onderdak biedt, maar als ik vraag of dat open is, wordt er snel over heen gepraat. Saint Martin blijkt wel open, maar alleen om te eten. Hoe ik ook al betoog, dat mijn naam Jozef is en dat Maria buiten op de ezel staat te passen, het helpt me geen zier. Ik mag eten en dan weer verdwijnen. Er zit niets anders op dan verder te wandelen. Ik heb me al voorgenomen dat ik desnoods gebruik zal maken van de grote strohopen die ik eerder heb gezien. Dan zal ik een paar balen lossnijden en ik zal heerlijk kunnen slapen in het losgestrooide stro. Maar na zeven kilometer na de ongastvrije plaats Mansilla, zie ik een albergue. Als ik er naar toe wandel wordt er ergens een raam opengeschoven en uit de aangeboden woorden meen ik te kunnen begrijpen dat de albergue hier gesloten is, maar drie kilometer verder is alles open. Toch neem ik het zekere voor het onzekere als vijfhonderd meter verder een hostal voor een redelijke prijs een onderkomen aanbiedt.

Dag 104, Donderdag, 25 december, Puente Villarente - Leon, 13 km

Om negen uur zijn de bars in Puente Villarente allemaal geopend en er zijn ook mensen die daar wat gebruiken. Dat geeft me goede hoop voor Leon, waar dan de horeca ook wel open zal zijn.
Nee dus. Leon lijkt nog te slapen als ik daar om half twaalf binnenwandel. Geen kip te zien, de stad maakt een uitgestorven indruk. Een eindje voor de binnenstad is een gesloten informatie stalletje voor pelgrims. Er hangen mededelingen dat beide refugio’s gesloten zijn, naast een lijst met hotels en andere overnachtingsmogelijkheden. De prijzen zijn er bij vermeld, maar niet het feit of ik ze open of gesloten zal aantreffen. Dat wordt nog wat als ik aan de toestand gistermiddag in Mansilla terugdenk. Dan denk ik ook dat ik de camino uit het oog verloren heb, want de gele pijlen zijn al een tijd lang niet meer opgemerkt. Het beste lijkt me maar de kathedraal op te zoeken, want daar gaat de camino ongetwijfeld langs. Helaas ook bij de kathedraal is niks te zien van enige bewegwijzering voor pelgrims. Wel ontmoet ik nog twee voor mij nieuwe pelgrims, Italianen deze keer. Zij hebben de afgelopen nacht in een albergue geslapen die de komende nacht gesloten zal zijn. Zij zullen de trein pakken en dan nog honderd kilometer naar Santiago lopen. Ze slaan steil achterover als ik vertel uit Nederland te voet de weg afgelegd hebben. Ze adviseren me naar een dichtbij gelegen klooster te gaan en daar naar de overnachtingsmogelijkheden te informeren.
Ik kom over de Plaza Mayor met een geopend vier sterren hotel. Het is me nog te vroeg om daar nu al mijn toevlucht te zoeken. Aan de achterkant van een gebouw op de Plaza is een pension, de eerste gelegenheid vandaag die ik probeer om er te kunnen slapen en o wonder, meteen raak. Ik heb bij alle meer dan honderd overnachtingen nog niet zo’n klein kamertje gehad, maar dat deert me niet. Ik heb een bed. Restaurants zijn ook overal gesloten, behalve een paar heel dure, die een dagmenu aanbieden van vijf en zestig Euro en daar ben ik ook nog niet aan toe. Gelukkig kennen de moslims geen kerstfeest.De plaatselijke Turkse kebaberia is open en een bordje kebab vormt mijn kerstmaal dit jaar.
Om twee uur is het gezellig in de stad, iedereen loopt te flaneren door de binnenstad. Er zijn kerstkribben met levende dieren en de kerstmarkt is ook open. Het museum is dicht, maar de prachtige kathedraal is wel open voor bezichtiging ondanks dat er een dienst wordt gehouden. En het weer blijft in de schaduw winters en in het zonnetje zomers.
Twee dingen kan ik maar niet begrijpen van Spanje. A. als er zoveel mensen op straat zijn, waarom is er dan zo weinig horeca geopend? En b. Ik zie heel veel mannen van mijn leeftijd, maar ook nog wel tien jaar ouder achter een kinderwagen lopen. Die mannen lopen verder niet in gezelschap van de moeder of andere familieleden. Maar ook als de rest van de familie er wel bij is, schijnt de oudste man van het gezelschap de kinderwagen te moeten duwen. Vreemde gewoonte.

Dag 105, Vrijdag, 26 december, Leon – Hostpital de Orbigo, 31 km

Al vroeg ben ik deze tweede kerstdag op pad. Ik heb niets te eten, dus ik hoef alleen maar toilet te maken en de rugzak in te pakken en daar gaan we weer, nog een uur in het donker. Het is bitter koud. Zeer tot mijn opluchting maakt Leon de indruk vandaag weer aan het werk te gaan. Geen tweede kerstdag dus, heerlijk. Villadangos waar ik pauze wil houden biedt daartoe helaas geen enkele geopende mogelijkheid. Vijf kilometer verder in Sint Michiel kan ik eten. Daar komen ook even later twee Spanjaarden binnen, die vanmorgen voor het eerst begonnen zijn in Leon. Onderweg vind ik nog een Spaanse telefoon. Ik steek hem bij me in de verwachting de verliezer nog wel ergens tegen te komen.

Dag 106, Zaterdag, 27 december, Hospital de Orbigo – Astorga, 18 km

Tja dat werd me gisteravond nog wat in Hospital. Er waren geloof ik wel vier herbergen, maar alle vier gesloten. Vier kilometer verder zou wel een herberg geopend zijn, maar je weet het nooit. Als ik terug loop naar de hostal vertellen ze me daar wat de prijs is voor een nachtje slapen. Veel te hoog dus voor een pelgrim. Van de ander kant komt een Spaanse pelgrim die ik voorstel om met ons beiden een kamer te nemen, maar het blijkt dat de kamerprijs zich dan ook verdubbelt in deze gelegenheid. De enige refugio die ik nog niet geprobeerd heb, blijkt een aankondiging te hebben dat ie open is maar dat heb ik over het hoofd gezien. Vijfhonderd meter van de camino afgelegen, maar inderdaad open. We arriveren er met vier tegelijk. Een al aanwezige Slowaak heeft de open haard aan het branden gekregen en er is ook nog een jong meisje uit Korea. Verder is de albergue onverwarmd. En dat wil vandaag zeggen, koud. Er zijn gelukkig dekens en ik slaap best warm. Als ik in de vroege morgen de vuurplaats op zoek om wat te eten, stoor ik daar drie Spanjaarden die zich bij het haardvuur te slapen hadden gelegd. Ze zijn meteen wakker en ze zullen me wel niet in dank afgenomen hebben dat ik zo vroeg de lamp al aan doe. Maar ja, wie buiten de slaapkamers gaat slapen moet met zoiets rekening houden. Als ik om acht uur mijn rugzak op doe, doet ook de Slowaak hetzelfde. We stappen gelijk de deur uit. Het is wel prettig een metgezel te hebben, maar hij kan me niet bijhouden. Hij moet af en toe rusten en daar waag ik me niet aan in deze ijzige wind. ’t Is een prettige vent, nog maar negen en twintig jaar oud en door het boek van Paul Coelho op het idee gebracht de Camino te gaan lopen. We kunnen het goed samen vinden. In het beschuttende bos wacht ik hem weer op, maar als hij een paar kilometer later me weer niet kan bijhouden als de weg behoorlijk begint te stijgen, wandel ik weer alleen verder. In een bar sluiten we weer bij mekaar aan. We wandelen samen nog verder naar Astorga, waar ik een bed neem in de refugio, we eten samen en dan wil hij nog verder wandelen, want hij moet weer over een dag of veertien op zijn werk verschijnen. Ik ben blij een bed te hebben en zal morgen wel verder zien.

Hier is het echt een refugio om aan het mediteren te komen. Er is geen gemeenschappelijke ruimte en ik heb net wat televisie gekeken via het internet. ‘k Wilde het journaal zien van gisteravond, ‘k heb het ook gekeken, maar moest later constateren dat het een journaal was van april van dit jaar. Ik merkte het pas toen er iemand live in beeld verscheen terwijl de bomen groen waren. Dat zegt waarschijnlijk meer over het journaal dan over mij. Iedere dag strooit het journaal een zelfde portie ellende uit over hen die het horen willen. Je kunt het best missen.

Dag 107, Zondag, 28 december, Astorga - Foncebadon, 27 km.

Dag 108, Maandag, 29 december, Foncebadon - Ponferrado, 26 km.

Dag 109, Dinsdag, 30 december, Ponferrado – Villafranca del Bierzo, 23 km.

Drie dagen niet geschreven, zie ik. Dat heb je soms als je aan de praat komt en het wordt gezellig. In Foncebadon, vlak voor het Cruz de Ferro komen drie Duits taligen, die ik al eerder ontmoet heb binnen wandelen. In Astorga had ik ze ook al gezien, maar de herberg in Astorga had geen gemeenschappelijke ruimte. Iedereen verdween daar de stad in. In Foncebadon gaat dat niet, want Foncebadon is bijna op de top van de berg en er staan maar vijf huizen. Bovendien ligt alles onder een dik pak sneeuw. Dus het wordt erg gezellig daar met een gezamenlijke maaltijd. En Josie, de Bak is er ook. Dat is wel leuk. Als hij maandagmorgen wakker wordt, feliciteer ik hem en hij mij. Dan ga ik al voor achten de deur uit en passeer in het pikkedonker het ijzeren kruis. Om daar een steen achter te kunnen laten, zoals de gewoonte is onder serieuze pelgrims is mij te veel moeite geweest. Je hoort zo’n steen, symbool voor je problemen, van huis mee te nemen. Dat betekent wel dat je er maanden lang mee rond moet sjouwen. Nou dan sjouw ik liever iets praktischer mee. Het wordt na het ijzeren kruis na aanvankelijk iets gedaald te hebben, nog eenmaal stijgen en dan gaat het over twintig kilometer duizend meter naar beneden. Onderweg zie ik dan eerst heel in de verte Ponferrado liggen, om na iedere top of bocht de stad steeds dichterbij te zien komen. En als ik dan eindelijk in Ponferrado aankom, heb ik het gevoel al een paar kilometer in het voorjaar verkeerd te hebben, hoewel op dinsdagmorgen het wel herfst lijkt met een druilerige regen.
Maar eesrt vieren we nog met zijn vieren mijn verjaardag in een restaurant met een lekkere avondmaaltijd. We, dat zijn een vader met zijn zoon uit Nürnberg en een loslopende verpleegster uit Freiburg. Vader weet me veel reisverhalen te ontlokken. Net voor sluitingstijd bereiken we de refugio. Wat ik gedacht had dat een koude nacht zou worden bij gebrek aan dekens blijkt gelukkig niet uit te komen. Maar mijn enige kamergenoot tref ik ’s morgens aan op de bank in de keuken. Hij heeft mijn gesnurk niet kunnen harden.
En dan komt de dinsdag met regen, die al gauw ophoudt, al valt deze dag het voorjaarsgevoel nergens te bespeuren. De wereld is nat, maar niet koud. De camino gaat voor een groot deel langs de verkeersweg. De aantrekkelijke eenzaamheid van de Meseta is geheel verdwenen en als ik tegen tweeën in Villafranca aankom, blijkt de eerste refugio ondanks nadrukkelijke aankondiging van “open” toch gesloten. Gelukkig is er twee honderd meter verder wel een refugio open. Morgen verder naar O Cebreio, wat ik me nog kan herinneren als een gezellig dorp boven op een bergtop. Vijf jaar geleden heb ik daar een hele middag in het restaurant gezeten terwijl er een doedelzakorkestje de gezelligheid verhoogde. Morgen, op oudejaarsdag zal daar ongetwijfeld ook wat te doen zijn.

Dag 110, Woensdag, 31 december, Villafranca del Bierzo – Vega de Valcarce, 18 km.

Dag 111, Donderdag, 1 januari, Vega de Valcarce – El Cebreio, 12 km.

Nieuwjaarsdag, vandaag, maar je merkt er weinig anders van dan dat de winkels en de bars dicht zitten. Maar gelukkig zijn we nu eindelijk door de feestdagen met hun beperkingen heen. Of zou hier Drie Koningen ook nog gevierd worden? Je weet het nooit met die Katholieken. Vannacht was er ook geen enkel stuk vuurwerk te zien of te horen en dat bevalt me dan wel weer. Nergens ook is vandaag vuurwerk afval te zien. Nergens lijkt dus ook de afgelopen nacht het milieu verpest te zijn geworden in die mate als we het in Nederland doen. Ik ben nooit zo’n milieufreak geweest, maar soms lijkt het er in Nederland wel eens op of de grootste milieufreaks in de oudejaarsnacht een keer uit de band willen springen door enorme bergen vuurwerk af te steken.
Gisteren had ik het plan om El Cebreiro nog te bereiken en vandaag ben ik blij dat ik dat plan in Vega de Valcarce heb opgegeven. Ik vond daar gistermiddag een onbemande refugio, waar je jezelf moest inschrijven en het verlangde geld in een busje moest doen. Het was er koud, maar de elektrische verwarming functioneerde na enig gewriemel aan de knoppen.
Enige uren later verscheen er nog een Duitser uit Saarbrücken. Hij heeft middernacht afgewacht op het balkon, ik ben gaan slapen en om kwart over twaalf werd ik toch nog wakker en hebben we een glas sekt genomen. Als ik om half acht wakker word slaapt Frank nog. En als ik de deur achter me dichttrek heeft hij al een uur geluidloos liggen verder slapen, terwijl hij de hele nacht lag te ronken.
Op straat is niemand te zien. Heel soms komt er een auto langs, ook op de op hoge poten opgebouwde snelweg is slechts heel soms een auto te zien. Die nieuwe verkeersweg hier moet miljoenen gekost hebben. Op vele plaatsen zijn bruggen tussen twee bergtoppen gebouwd en van dat type brug op hoge poten zijn er vele. De camino is vandaag niet interessant, doordat het steeds mistiger wordt. Moeilijk is de route wel, want hij gaat vrij steil de hoogte in. Ik moet van vijf honderd meter naar dertien honderd meter en dat kost de nodige inspanning, te meer daar de route soms geblokkeerd wordt door smeltende sneeuw van meer dan een halve meter dik. Daarin zak je weg. Maar gelukkig, twee kilometer voor El Cebreio kan ik weer een asfaltweg nemen en in dichte mist wandel ik het toeristendorpje binnen. De vele geparkeerd staande wagens hebben me al verteld, dat de horeca hier vandaag wel zal functioneren. En de refugio is gauw gevonden, een pracht van een nieuw gebouw, met een verschrikkelijke akoestiek. Als ik van het restasurant bezoek terugkom, breekt de zon door een gat in de wolken. Dat gedeelte van het landschap dat in de zon ligt is adembenemend mooi. Heel beneden me zie ik een klein dorpje liggen.
Morgen naar Triacastella en ik wens ieder nog een gelukkig 2009.



Reageer op dit reisverslag

Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley

Verslag uit: Spanje, Arzúa

Mijn eerste reis

Recente Reisverslagen:

18 December 2009

Prettige feestdagen

18 Oktober 2009

Oost west, thuis best? Of eind goed, al goed

05 Oktober 2009

De laatste loodjes

27 September 2009

Kom je over de hond

17 September 2009

Es viva Espagna
Jan

Actief sinds 11 Aug. 2008
Verslag gelezen: 313
Totaal aantal bezoekers 86800

Voorgaande reizen:

25 Januari 2011 - 31 December 2020

Onbekende duur

15 April 2010 - 15 Augustus 2010

Omweg naar Rome

15 September 2008 - 15 April 2009

Mijn eerste reis

Landen bezocht: